Blootstelling aan de vrijgekomen vluchtige stoffen kan leiden tot effecten op de gezondheid, waaronder geuroverlast. Geur wordt vaak veroorzaakt door een mengsel van stoffen, en kan al worden waargenomen bij lage, soms niet meetbare, concentraties in de lucht. Naftaleen en zwavelverbindingen zijn hier voorbeelden van. Geurhinder kan leiden tot irritatie van de keel, hoofdpijn en misselijkheid. Het waarnemen van een geur kan bovendien leiden tot hinder, onbehagen, vaak tot ongerustheid over de gezondheid en kan leiden tot het aanpassen van gedrag, bijvoorbeeld het niet meer open zetten van ramen.

De concentratie van veel voorkomende vluchtige stoffen in de lucht kan in de voorbereidende fase worden berekend met het RIVM-model DIVOCOS (zie Berekenen van luchtconcentraties). Ook metingen van concentraties in de bodemlucht of binnenluchtmetingen, die zijn gedaan voor de sanering, kunnen een indicatie geven van het risico op uitdamping tijdens de sanering.

In de voorbereidende fase kan voor zowel vluchtige als niet-vluchtige stoffen een meetplan worden opgesteld voor het meten van de concentraties tijdens de uitvoering. Niet-vluchtige stoffen worden over het algemeen niet gemeten, omdat het voor deze stoffen makkelijker is maatregelen te treffen die emissies voorkomen (zie Bodemsanering: sanering van niet-vluchtige stoffen).

Casus: Zuurteerpunt

Een veenput is in het verleden gedempt met afval van de petrochemische industrie. Dit afval bestaat uit (zuur)teer. Zuurteer is een mengsel van zwavelzuur, bitumineuze olieverbindingen (ketenlengtes van C26 tot meer dan C40) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen)) en heeft een zeer lage pH van 1 à 2. In het afval zijn ook zware metalen aanwezig. Het afval van de petrochemische industrie is weer afgedekt met puin dat verontreinigd is met asbest. Ook op een aangrenzend perceel is de grond afgedekt met puin dat ernstig verontreinigd is met asbest (tot 2300 mg/kg kilogram (kilogram) ds). In de grond in de directe omgeving van de zuurteerput is minerale olie aanwezig en in het grondwater zijn verontreinigingen aangetroffen met zwavel, minerale olie, zware metalen en PAK. De lage pH van het zuurteer zorgt ervoor dat metalen goed oplossen in water en zich verspreiden naar het grondwater. Bij warm weer dampt een gasmengsel van zwaveldioxide en vluchtige koolwaterstoffen uit de zuurteerput met een scherpe, zure geur.

 

De GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) is al jaren betrokken bij deze locatie en heeft meerdere keren advies uitgebracht, onder andere over het eten van fruit van fruitbomen in de omgeving van de zuurteerput, naar aanleiding van geuroverlast en over het asbest in de puinlaag. De GGD heeft met de gemeente afgesproken dat ze weer worden betrokken als de gemeente besluit te gaan saneren (proactieve afspraak). Tijdens de voorbereiding op de sanering vraagt de initiatiefnemer de GGD om mee te denken bij de keuze van de aannemer die de sanering zal gaan uitvoeren. Vervolgens vraagt de initiatiefnemer de GGD om de werkplannen van de geselecteerde aannemer te beoordelen en te adviseren over de gezondheidskundige toetsingswaarden.

 

De GGD adviseert een meetplan op te stellen en levert hiervoor een toetsingskader aan. Ook wordt een communicatieplan opgesteld. Voor de gezondheidskundige toetsingswaarde voor zwaveldioxide vindt overleg plaats met de toxicologen van het RIVM. Omdat de GGD vanaf het begin betrokken was bij deze locatie heeft het beperken van hinder en het belang van communicatie nadrukkelijk aandacht gekregen.

Het RIVM-model DIVOCOS DIspersion of VOlatile COntaminantS (DIspersion of VOlatile COntaminantS) kan bij het ontgraven van verontreinigde grond de concentratie van veel voorkomende vluchtige stoffen in de lucht schatten. Als uit de modelberekening hoge luchtconcentraties komen, wordt geadviseerd om tijdens de sanering metingen uit te voeren.

DIVOCOS berekent voor verschillende afstanden van de ontgraving zowel de gemiddelde luchtconcentratie als de 92ste (P92) en 99,7ste percentiel (P99,7). De P92 is de luchtconcentratie die niet meer dan 8% van de tijd wordt overschreden, ofwel ongeveer 2 uur per etmaal, een halve dag per week, 2,5 dagen per maand of 1 maand per jaar. De P99,7 is een schatting van de luchtconcentratie die 0,3% van de tijd wordt overschreden c.q. de luchtconcentratie tijdens kortdurende pieken. 

Protocol risico’s blootstelling bij bodemsanering

In het protocol risico’s blootstelling bij bodemsanering (Mennen et al., 2009) staat beschreven hoe de luchtconcentraties kunnen worden berekend. Het model en het protocol zijn te vinden op de website van DIVOCOS. Als de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) berekeningen met DIVOCOS wil uitvoeren, moet ze naast informatie over de aard van de stoffen en de aanwezige concentraties daarvan in de bodem, onder andere informatie hebben over de hoeveelheid grond die per dag zal worden afgegraven en de wijze waarop dit gebeurt. Deze informatie is te vinden in het saneringsplan of anders op te vragen bij de uitvoerder.

In het protocol is ook uitgelegd hoe de berekende concentraties dienen te worden vergeleken met gezondheidskundige toetsingswaarden. Als de berekende concentraties met de geurdrempels worden vergeleken kan voorafgaande aan de sanering ook de geurhinder worden voorspeld. Kort samengevat geldt dat als de berekende concentratie hoger is dan de gezondheidskundige toetsingswaarde of geurdrempel geadviseerd wordt tijdens de sanering luchtmetingen te doen. In het protocol is ook een hoofdstuk meetstrategieën opgenomen .

Let op, DIVOCOS geeft een globale indicatie/schatting. Net als elke ander model, geeft DIVOCOS een benadering van de werkelijkheid. In het protocol is aangegeven voor welke situaties DIVOCOS geen betrouwbare berekening kan maken. Voor andere saneringstechnieken dan ontgraven of voor niet-vluchtige of minder voorkomende stoffen is DIVOCOS ook niet geschikt. Voor deze saneringstechnieken, zoals in situ saneringen, zal het risico van uitdamping naar de omgeving op een andere wijze moeten worden geschat, met berekeningen of door een proefsanering uit te voeren.

Ongeacht de eventuele uitkomst van de berekeningen met DIVOCOS DIspersion of VOlatile COntaminantS (DIspersion of VOlatile COntaminantS) kan de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) om de volgende redenen adviseren om tijdens de sanering metingen te verrichten:

  • Dichtbij of op de saneringslocatie staan woningen of andere gevoelige bestemmingen, zoals een kinderdagverblijf of school.
  • Er is onrust in de omgeving van de saneringslocatie, of deze wordt verwacht.
  • Er is geuroverlast, of deze wordt verwacht.
  • De sanering vindt plaats bij ongunstige omstandigheden. De sanering vindt bijvoorbeeld plaats bij windstil weer, of in de zomer, als de temperatuur hoger is, waardoor meer uitdamping plaatsvindt, en mensen meer buiten zijn. Of de afvoer van verontreinigde grond moet door de woonwijk.

Als tijdens de sanering wordt gemeten, dienen de gemeten concentraties te worden getoetst aan gezondheidskundige toetsingswaarden. Als de gemeten waarden onder de gezondheidskundige toetsingswaarden liggen is er geen extra gezondheidsrisico of sprake van een geaccepteerd risico. Voordat de GGD adviseert om te meten is het van belang om na te gaan of er een betrouwbare gezondheidskundige toetsingswaarde voorhanden is. Deze toetsingswaarde dient afgeleid te zijn voor de periode die wordt beoordeeld (de blootstellingsduur). Voor meer informatie over gezondheidskundige toetsingswaarden en het beoordelen van gemeten concentraties zie Bodemsanering: uitvoerende fase.

Wat is het doel van de meting?

Het belangrijkste bij het maken of beoordelen van een meetplan is de vraag wat het doel is van de metingen. Worden metingen bijvoorbeeld uitgevoerd om:

  • de risico’s voor de werknemers te bepalen,
  • te bepalen waar het meeste uitdamping plaatsvindt (lokaliseren van de verontreinigingsspots),
  • de saneringsaanpak tussentijds bij te kunnen sturen of om
  • na de sanering aan te kunnen tonen dat luchtconcentraties niet gevaarlijk zijn geweest voor omwonenden?

Voor het lokaliseren van de verontreinigingsspots kan een kortdurende meting van het totaal aan koolwaterstoffen worden ingezet, bijvoorbeeld met een zogenaamde Photo Ionisation Detector-meter (PID-meter). Een PID-meter geeft direct een meetresultaat. Ook om te bepalen waar en bij welke werkzaamheden stoffen uitdampen is de PID-meter bruikbaar. Om risico’s voor omwonenden te beoordelen is een PID-meter meestal niet geschikt door de relatief hoge detectiegrens. Voor stoffen zoals benzeen en vinylchloride, die een lage gezondheidskundige toetsingswaarde voor de algemene bevolking hebben, kunnen PID-meters meestal niet laag genoeg meten. Daarnaast kan een PID-meter enkel een totaal aan stoffen meten. De concentraties van afzonderlijke stoffen kunnen niet worden bepaald met een PID-meter. Het doel van de metingen bepaalt dus de meetmethode. Bodemsanering: veel gebruikte meetmethoden geeft meer informatie over meetmethoden.

Doelen van luchtmetingen voor het publieke domein

Grofweg hebben luchtmetingen voor het publieke domein beide of één van de volgende twee doelen:

  • De aanpak van de sanering tussentijds bijsturen
    • Als een of meer overschrijdingen van de toetsingswaarden optreden worden (aanvullende) maatregelen genomen om geurhinder of blootstelling te beperken. Voor dit doel zijn vooral de meetwaarden over kortere perioden (uur-, dag-, weekgemiddelden) van belang. Bij sommige stoffen is een geurdrempel de meest relevante toetsingswaarde.
  • De sanering gezondheidskundig evalueren
    • Bij de evaluatie van (een deel van) de sanering wordt getoetst of mensen in de omgeving niet te hoog zijn blootgesteld gedurende de sanering. Voor dit doel zijn vooral de meetwaarden over langere perioden (maand- en jaargemiddelden) relevant.

Geschikte meetmethode

Als de saneringsaanpak tussentijds wordt geëvalueerd om bij te kunnen sturen is het van belang dat een meetmethode wordt gekozen waarmee relatief kort kan worden gemeten. Bij kortdurende metingen is een gevoelige analysemethode van belang, omdat anders de bepalingsgrens te hoog kan zijn ten opzichte van de gezondheidskundige toetsingswaarde. Als een activiteit van een dag wordt beoordeeld zijn koolstofbadges bijvoorbeeld niet geschikt, omdat deze minimaal enkele weken moeten meten om een betrouwbaar resultaat te krijgen. Ook een PID-meter, waarmee wel kort kan worden gemeten, kan ongeschikt zijn, omdat de bepalingsgrens niet laag genoeg is. Wel komen er steeds meer stofspecifieke sensoren beschikbaar waarmee laag genoeg kan worden gemeten, en kunnen tijdgemiddelde concentraties worden berekend door de momentane metingen te loggen.

Voor het evalueren van de hele sanering moet langer kunnen worden gemeten. De meetduur dient hierbij representatief te zijn voor de saneringsperiode of –activiteit die wordt geëvalueerd. Bij saneringen die langer dan een maand duren, dient de saneringsperiode vaak in meerdere opeenvolgende meetperioden van elk enkele weken tot een maand te worden opgesplitst, omdat met de meeste meetmethoden niet zo lang achter elkaar kan worden gemeten. Voor informatie over enkele meetmethoden zie Bodemsanering: overzicht van veel gebruikte meetmethoden.

Locatie van meetpunten

De locatie van de meetpunten zal per sanering moeten worden bekeken. In het geval dat zich bijvoorbeeld slechts aan één zijde van de saneringslocatie woningen bevinden, zou ervoor gekozen kunnen worden aan die kant meer meetpunten te plaatsen. Over het algemeen is het beter om in alle windrichtingen te meten, zodat een beter beeld wordt gekregen van de beïnvloeding van de luchtconcentratie door de wind(richting) en door andere bronnen, zoals verkeer.

Beperkt of een uitgebreid meetplan

Als berekeningen met DIVOCOS zijn uitgevoerd, kan op basis van de uitkomsten hiervan worden bepaald of, en hoe uitgebreid moet worden gemeten. Mennen et al. (2009) onderscheiden een beperkt en een uitgebreid meetplan. Het verschil tussen een beperkt en een uitgebreid meetplan is dat bij een uitgebreid meetplan ook metingen worden verricht om piekconcentraties vast te stellen. Deze piekconcentraties worden tussentijds getoetst om zo nodig direct maatregelen te treffen, zoals het aanpassen van de manier van ontgraving, het afdekken van de werkput of het tijdelijk stoppen met ontgraven. Het continu monitoren van piekconcentraties is vaak niet nodig. Als uit de metingen blijkt dat er geen risico’s zijn of een geaccepteerd risico is, kan worden afgeschaald. Er kan voor worden gekozen alleen uitgebreid te meten op momenten dat verhoogde concentraties worden verwacht, bijvoorbeeld als spots of een sterk verontreinigde laag wordt afgegraven of bij warm en windstil weer. Dit zal per sanering bekeken moeten worden (Mennen et al., 2009).

Adviseer om tijdens de sanering maatregelen te treffen om uitdamping van vluchtige stoffen en hiermee blootstelling en geuroverlast te voorkomen of te beperken. Voorbeelden van maatregelen zijn:

  • Verticaal ontgraven (in stroken) in plaats van horizontaal (in lagen). Zo wordt het uitdampend oppervlak verkleind.
  • Afdekken van het saneringsterrein (bijvoorbeeld met folie/geotextiel, papierpulp of compost).
  • Waterschermen; vernevelen van water om dampen af te vangen.
  • Direct afvoeren van verontreinigde grond in afgesloten vrachtwagens, dus geen tijdelijke opslag op de locatie.
  • In geval van spots kan de put worden overdekt met een tent met afzuiging en luchtbehandeling.
  • De werkzaamheden bij gunstigere weersomstandigheden (lagere temperatuur, andere windrichting) uitvoeren.
  • Bij in situ saneringen: bodemlucht- en/of kruipruimteluchtextractie.

Adviseer om metingen te verrichten in geval van gevoelige bestemmingen op of nabij de saneringslocatie, bij onrust en bij mogelijke blootstelling aan vluchtige stoffen, inclusief geur (zie voorgaande paragraaf).

Advies bij geuroverlast

Bij sommige bodemsaneringen is geuroverlast niet te voorkomen, bijvoorbeeld bij bodemverontreinigingen met naftaleen, fenol, chloorfenolen en waterstofsulfide. Adviseer dan om niet vermijdbare geuroverlast vooraf met de omgeving te communiceren. Zorg dat omwonenden altijd actuele (proces)informatie hebben en een contactnummer/contactpersoon om afwijkingen te melden (zie  Bodemsanering: communicatie in de voorbereiding ). Als mensen weten dat het gaat stinken, verhoogt dit de voorspelbaarheid. Dit kan ongerustheid voorkomen en kan leiden tot acceptatie van de tijdelijke overlast. Bovendien kunnen bewoners, omwonenden en anderen de geur ontlopen door op momenten waarop de meeste geuroverlast wordt verwacht ergens anders heen te gaan en/of ramen en deuren gesloten te houden.

Gebruik onderbouwde toetsingswaarden

Let erop dat voor de stoffen die worden gemeten gezondheidskundig onderbouwde toetsingswaarden voor de algemene bevolking worden gebruikt, die zijn afgeleid voor de blootstellingsperiode die wordt getoetst. Een toetsingswaarde voor een levenslange blootstelling is dus niet geschikt om een blootstelling van één uur aan te toetsen. Voor meer informatie over toetsen van concentraties: Bodemsanering: uitvoerende fase.

Specialistische kennis nodig voor advisering over meten

Advisering over meten is maatwerk en vergt specialistische kennis. Als er bij de afdeling medische milieukunde onvoldoende kennis aanwezig is over meet-/analysemethoden en meetstrategieën, vraag dan hulp aan bovenregionale collega’s of andere deskundigen, bijvoorbeeld via het centrum Gezondheid en Milieu (cGM centrum Gezondheid en Milieu (centrum Gezondheid en Milieu)) van het RIVM.
Als de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) adviseert te meten, maar nog niet precies weet welke meetstrategie het beste is, dan kan algemeen worden aangegeven:

  • Metingen te verrichten bij eventuele proefsaneringen. Bij complexe saneringen worden vaak proefsaneringen uitgevoerd. De GGD kan adviseren om tijdens een dergelijk proefsanering metingen te verrichten. Op basis van de resultaten van deze metingen kan dan worden besloten de saneringsaanpak bij te stellen en/of te gaan meten of het meetplan aan te passen.
  • Metingen in de vier windrichtingen uit te voeren. Bij langdurende metingen wordt hiermee een beter beeld van de eventuele blootstelling gekregen. Op een later tijdstip kan worden besloten om alleen de relevante monsters te laten analyseren. Adviseer ook om voorafgaande aan de werkzaamheden een meting uit te voeren om een indruk te krijgen van de achtergrondconcentraties. Bij kortdurende metingen kunnen de resultaten van de bovenwindse meetpunten als achtergrondconcentraties worden gebruikt.
  • Voor een evaluatie van de blootstelling tijdens de hele saneringsperiode kunnen passieve samplers (bijvoorbeeld koolstofbadges) worden gebruikt. Hiermee kan enkele weken onafgebroken worden gemeten. De metingen kunnen het beste bij de dichtstbij gelegen woningen of andere gevoelige bestemmingen worden uitgevoerd. Als dit niet mogelijk of praktisch is, kan aan het hekwerk worden gemeten. Bij lang durende saneringen kunnen ook sensoren zoals e-noses worden ingezet om veranderingen in de luchtkwaliteit te detecteren.
  • Voor tussentijdse bijsturing kan soms worden aangesloten bij metingen die voor de werknemers worden uitgevoerd. De maatregelen die worden getroffen om risico’s voor werknemers te evalueren en te beheersen staan beschreven in het Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G plan). Metingen voor werknemers betreffen veelal momentaan gemeten concentraties of werkdaggemiddelde concentraties. De GGD kan adviseren dat op het moment dat uit de metingen voor werknemers blijkt dat verhoogde concentraties optreden aanvullend metingen voor de algemene bevolking worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door op die momenten metingen aan het hekwerk uit te voeren. Houd er bij de interpretatie van de metingen voor werknemers rekening mee dat de resultaten anders moeten worden beoordeeld dan voor omwonenden. Voor werknemers gelden hogere toetsingswaarden, omdat zij korter worden blootgesteld (8 uur per dag, 40 uur per week) en omdat zij worden beschouwd als een minder gevoelige groep in vergelijking met de algemene bevolking. Bovendien kunnen werknemers gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen of andere beheersmaatregelen om de blootstelling te beperken. Daarentegen zal hun blootstelling vaak hoger zijn, omdat zij zich dichterbij de verontreiniging bevinden.
  • In de uitvoering van de metingen ruimte te houden om tussentijds het meetplan aan te passen. Als onverwacht verhoogde concentraties worden gemeten, moet het mogelijk zijn meer metingen uit te voeren dan oorspronkelijk gepland.
     

Casus: Voormalig chemische wasserij

In de jaren 80 van de vorige eeuw zijn huizen gebouwd op een plek waar een chemische wasserij heeft gestaan. Voorafgaande aan de bouw van de woningen is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Als de provincie jaren later bodemonderzoek uitvoert, blijkt dat in de binnenlucht van een woning concentraties vluchtige chloorkoolwaterstoffen (VOCl) voorkomen boven de Toelaatbare Concentratie Lucht (TCL). Maatregelen aan de woning, zoals het afdichten van de meterput en het installeren van mechanische ventilatie, leiden niet tot concentraties onder de TCL. De provincie besluit te gaan saneren. De sanering zal bestaan uit het afgraven van grond en de aanleg van een systeem voor biologische afbraak.

 

De provincie vraagt de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) om het gezondheidsrisico voor de bewoners te beoordelen, zowel op dat moment als tijdens de sanering. De GGD beoordeelt de situatie en komt tot de conclusie dat de bewoners tot de sanering in hun woning kunnen blijven. De overschrijding van de TCL, die is afgeleid voor een levenslange blootstelling, is gering. De GGD verwacht hierom ook geen gezondheidseffecten bij de bewoners. De GGD licht dit ook toe aan de bewoners. De bewoners hebben geen gezondheidsklachten en geven aan zich ook geen zorgen te maken over hun gezondheid.

 

Voor de beoordeling tijdens de sanering stelt de GGD een PG-plan op. Op basis van de verwachte overlast wordt aan de bewoners geadviseerd om tijdens de sanering tijdelijk ergens anders te verblijven. Twee maanden na het einde van de werkzaamheden blijkt uit metingen dat de concentraties nog niet tot onder de TCL zijn gedaald. De bewoners willen toch graag terug naar hun woning. De wens om terug te keren naar hun eigen woning is groot. GGD geeft aan dat terugkeer naar de woning kan, maar adviseert het bevoegd gezag wel de situatie goed te blijven monitoren

Meer informatie: