In de tabel worden veelgebruikte meetmethoden bij bodemsanering beschreven, waarbij ook enkele voordelen en nadelen op een rij zijn gezet.

Meetmethode

Korte beschrijving

Voordelen

Nadelen

Opmerkingen

Photo Ionisation Detector (PID) (totaal vos)

Een PID is een actieve meetmethode die gebruik maakt van UV ultraviolet (ultraviolet)-licht (een lamp) om gassen direct te detecteren. Voor verschillende (groepen van) gassen worden verschillende lampen/detectoren gebruikt. Bij bodemsaneringen wordt meestal een PID gebruikt die de totale concentratie vluchtige organische stoffen (vos) meet.

  • Direct afleesbaar.
  • Eenvoudig in gebruik, (hand held).
  • Geschikt voor het signaleren van uitdamping, alarmering.
  • Als de PID een totaal concentratie van een groep van stoffen (bv. vos) meet, zijn geen individuele stoffen te bepalen, wat de methode ongeschikt maakt voor de risicobeoordeling.
  • Kruisgevoeligheid.
  • Relatief hoge detectiegrens.

 

  • Vaak worden metingen voor de bescherming van de werknemers uitgevoerd met een PID.
  • Resultaat vaak in ppm parts per million (parts per million)/ppb parts per billlion (parts per billlion). Dit moet worden omgerekend naar µg/m3. (Zie gezondheidskundige toestingswaarden en geurdrempels voor de formules voor de omrekening).

Single en Multi gas detector (oa MultiRae)

Een actieve meetmethode  die gebruik maakt van licht (een lamp) om gassen direct te detecteren. Voor verschillende (groepen van) gassen worden verschillende detectoren gebruikt.

  • Stofspecifiek.
  • Direct afleesbaar.
  • Eenvoudig in gebruik.
  • Geschikt voor het signaleren van uitdamping, alarmering.
  • Kruisgevoeligheid.
  • Relatief hoge detectiegrens.
  • Vaak worden metingen voor de bescherming van de werknemers uitgevoerd met een gasdetector.
  • Resultaat vaak in ppm/ppb. Dit moet worden omgerekend naar µg/m3.

Mobiele gaschromatograaf (GC)

De interne pomp van de GC neemt luchtmonsters, of de GC wordt gevoed met luchtmonsters uit een Tedlar bag (gaszak). Deze lucht wordt op een geschikte kolom gebracht, waar de stoffen worden gescheiden en vervolgens gedetecteerd. Als de GC een ingebouwde massaspectrometer (GC/MS) heeft kunnen ‘onbekende’ stoffen in de lucht worden bepaald.

 

  • Direct resultaat.
  • Stofspecifiek.
  • Verloop concentratie kan worden gevolgd, door bijvoorbeeld elke 10 minuten een monster te analyseren.
  • Met een MS (massa-spectometer) kunnen onbekende stoffen worden geïdentificeerd.
  • Lage detectiegrens.
  • Relatief duur.
  • Deskundig persoon (chemisch analist) nodig voor kalibratie van de GC en bepaling van de analyseresultaten.
  • Bepaalde faciliteiten, bijvoorbeeld een bouwkeet met netstroom, moeten aanwezig zijn.

 

Het is van belang dat de GC wordt gekalibreerd met ijkgassen met bekende concentraties van de te verwachten stoffen.

Pomp en adsorptiemedium

Bij deze methode wordt met behulp van een pomp een luchtmonster genomen op een geschikt absorptiemedium, bijvoorbeeld op actief kool (koolbuisje), Tenax, een (geïmpregneerd) filter of in een impinger (wasfles) gevuld met een adsorptievloeistof. De lucht wordt door het adsorptiemedium gezogen. De te meten componenten worden op het adsorptiemedium afgevangen. Na monstername wordt het adsorptiemedium naar het laboratorium vervoerd. De stof of stoffen worden van het adsorptiemedium geëxtraheerd/gedesorbeerd en geanalyseerd met een geschikte methode (bijvoorbeeld een High-performance liquid chromatography (HPLC High Performance Liquid Chromatography (High Performance Liquid Chromatography)) of Gas Chromatography (GC).

  • Stofspecifiek.
  • Betrouwbare meetmethode.
  • Relatief lage bepalingsgrens.
  • Resultaat niet direct beschikbaar. Een spoedanalyse kan vaak wel binnen 24 uur.
  • Relatief arbeidsintensief.

 

De gemiddelde concentratie over de meetperiode wordt berekend met de hoeveelheid op het adsorptiemedium en het volume van het luchtmonster. Als de pomp niet kan worden aangesloten op netspanning, is de batterij van de pomp bepalend voor de meetduur. Als een batterij 8 uur meegaat kan niet langer worden gemeten en dient bij het bepalen van de bepalingsgrens van deze meetduur te worden uitgegaan.

Canister in combinatie met GC(MS)

Een canister is een metalen holle bol die in het laboratorium op onderdruk (vacuüm) is gezet. Op de meetlocatie kan het ventiel worden opengezet waardoor de bol zich volzuigt en zo een luchtmonster neemt. De monsternameduur kan worden geregeld met verschillende formaten canisters en een flowregelaar van enkele minuten tot meer dan een week. De canister wordt daarna naar het laboratorium vervoerd, waar de lucht wordt geanalyseerd, door de bol aan te sluiten op een GC(/MS).

  • Stofspecifiek.
  • Betrouwbaar.
  • Verschillende meetduren mogelijk (variërend van kortdurend tot langduriger).
  • Mogelijkheid om onbekende stoffen te identificeren.
  • Resultaat niet direct beschikbaar.

Voor het meten van vinylchloride heeft deze methode de voorkeur

Badges

Bij deze meetmethode wordt geen gebruik gemaakt van een pomp of vacuüm. Het afvangen van stoffen op een adsorptiemedium vindt plaats door diffusie. Voor vluchtige organische stoffen wordt koolstof als adsorptiemedium gebruikt. Na de meetperiode (veelal 1 maand) worden de badges afgesloten en naar een laboratorium gebracht voor analyse. De concentraties worden berekend met de geadsorbeerde hoeveelheid, de monsternameduur en een opnamesnelheid. De opnamesnelheid is per type badge bepaald door de producent van de badge. Passieve samplers worden vooral gebruikt om concentraties vluchtige organische stoffen te meten, maar er zijn ook badges voor andere stoffen. Deze badges bevatten een voor die stof of stofgroep geschikt adsorptiemedium.

  • Stofspecifiek.
  • Eenvoudig in gebruik.
  • Relatief goedkope methode.
  • Meerdere badges per locatie (alle windrichtingen).
  • Geschikt voor het bepalen van een gemiddelde concentratie over enkele weken.
  • Resultaat niet direct beschikbaar.
  • Niet geschikt voor meten kortdurende blootstelling.

De badges gedurende minimaal 1 week inzetten, om een betrouwbaar resultaat te krijgen.

Elektronische neus

Elektronische neuzen, ook aangeduid als e-noses, bestaan uit sensoren. Een sensor reageert op een verandering in de concentratie van een stof of stofgroep in de lucht. In één e-nose zitten meerdere (meestal vier) sensoren met een verschillende gevoeligheid voor bepaalde stoffen. De e-nose is draadloos verbonden met een computer. Als de concentratie van een stof of stofgroep in de lucht verandert, geeft de e-nose een elektrisch signaal af via de computer. De signalen van de verschillende sensoren vormen samen een patroon, een zogenaamde fingerprint. Een e-nose meet geen concentraties van een specifieke stoffen. De fingerprint kan wel worden vergeleken met bekende fingerprints van stofgroepen of –mengsel. Ook kan de fingerprint van de sanering worden vastgesteld, bijvoorbeeld door het stofmengsel uit de bodem aan de e-nose aan te bieden. Zo kan tijdens de sanering worden nagegaan of stoffen vrijkomen. In combinatie met de windrichting kunnen signalen van e-noses voorspellend zijn voor de geuroverlast bij omwonenden.

  • Op afstand afleesbaar.
  • Geschikt voor signalering geuroverlast.
  • Niet stofspecifiek.
  • Niet geschikt voor gezondheidskundige toetsing.

Een e-nose kan in combinatie met een andere meettechniek worden ingezet. Het is bijvoorbeeld mogelijk om op afstand een tedlar bag te laten vullen als de e-nose een afwijkend uitdampings-/geurpatroon laat zien. Ook een combinatie met badges is mogelijk. Het is dan duidelijker wanneer pieken in blootstelling op hebben getreden.

Informatie over onderzoekstechnieken is ook te vinden op bodemrichtlijn.nl.