Bij het afgraven van verontreinigde grond of het graven in de grond kunnen gronddeeltjes, en hiermee verontreinigingen in of aan de gronddeeltjes, verwaaien. Door verwaaiing kunnen niet-vluchtige verontreinigingen, zoals metalen, PAK Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen), puin en asbestvezels, zich verspreiden naar de omgeving. Het verwaaide stof kan vervolgens worden ingeademd, of leiden tot verontreiniging van oppervlakten en/of mee naar binnen worden gelopen. Bij contact met deze oppervlakten, zowel binnen als buiten woningen of gebouwen, kan door hand-mond contact ingestie van verontreinigde grond optreden. Jonge kinderen zijn een risicogroep, omdat zij bij het spelen vaker vieze handen of voorwerpen in hun mond stoppen en meer op de grond spelen. Het is niet de verwachting dat huidcontact leidt tot relevante blootstelling, omdat veel voorkomende niet-vluchtige verontreinigingen slecht door de huid worden opgenomen.

Door het gebruik van materieel, zoals graafmachines, en materiaal, zoals dieselaggregaten kunnen ook fijnstof (uitgedrukt als PM10 of PM2,5) en stikstofoxiden vrijkomen.

Stofoverlast

Verwaaiing kan ook leiden tot blootstelling aan niet-verontreinigde gronddeeltjes. Blootstelling aan niet-verontreinigde grond is hinderlijk en het neerslaan van het stof in de omgeving leidt tot overlast en soms ongerustheid. Als voor de sanering ook sloopwerkzaamheden worden verricht kan ook stof van deze werkzaamheden, waaronder mogelijk kwartsstof, asbest, PCB polychlorobiphenyls (polychlorobiphenyls) en chroom VI houdend stof, zich verspreiden naar de omgeving. Het beleid van de uitvoerder dient er hierom op gericht te zijn stofvorming en stofoverlast tot een minimum te beperken. Zie Maatregelen en GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)-advisering bij stofvorming hieronder voor meer informatie.

Metingen bij saneringen

Bij de saneringen van een bodemverontreiniging met niet-vluchtige stoffen worden zelden metingen verricht, en hoeft geen meetplan te worden opgesteld. Een uitzondering hierop is de sanering van een asbestbodemverontreiniging. Bij een sanering van een asbestverontreiniging of de sloop van asbesthoudende panden voorafgaande aan de sanering, worden soms wel metingen verricht (zie Bodemsanering: sanering van asbest in de bodem). Ook bij verontreinigingen met andere kankerverwekkende stoffen, of stoffen die leiden tot ongerustheid, worden soms metingen verricht. Een voorbeeld van een dergelijke stof is chroom-6.

Adviseer om tijdens de sanering maatregelen te treffen om stofvorming en hiermee blootstelling te voorkomen of te beperken. Het beleid van de uitvoerder dient erop gericht te zijn stofvorming en stofoverlast tot een minimum te beperken. Het vrijkomen van stofdeeltjes in de omgeving kan worden beperkt door het te saneren terrein en de vrijkomende grond voldoende vochtig te houden. Dit is vooral van belang tijdens droge perioden en/of harde wind. Vochtmeters zijn niet geschikt om het vochtgehalte van de bovenste laag van de grond (of halfverharding) te meten. Het voorkomen van stofvorming moet dus niet alleen afhankelijk worden gemaakt van vochtmetingen, maar dient te worden aangevuld met veldwaarnemingen of desnoods met indicatieve stofmetingen. Stofvorming en verwaaiing kan ook worden voorkomen door de grond af te schermen en/of af te dekken, en de banden/ onderkant van het materieel dat het terrein verlaat eerst schoon te maken. Een combinatie van bovengenoemde maatregelen is over het algemeen voldoende om verwaaiing en hiermee blootstelling te voorkomen.

Om fijnstof van bijvoorbeeld graafmachines en aggregaten te voorkomen kunnen de volgende adviezen worden gegeven:

  • Gebruik machines of voertuigen die minder uitstoot geven en/of zijn uitgerust met een (roet)filter.
  • Positioneer materiaal zo op de locatie dat blootstelling wordt voorkomen. Let op de afstand en (overheersende) windrichting ten opzichte van woningen of andere gevoelige bestemmingen (Strak et al., 2015).

De GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) zal bij de sanering van bodemverontreinigingen met niet-vluchtige stoffen, bijvoorbeeld zware metalen, veel minder vaak om advies worden gevraagd. De GGD adviseert meestal bij saneringen van bodemverontreinigingen met vluchtige stoffen en asbest.

Meer informatie: