Werknemers kunnen blootgesteld worden aan nanodeeltjes. Bijvoorbeeld door te werken met (producten met) nanomaterialen. Grenswaarden voor blootstelling aan nanodeeltjes op de werkplek zijn er nog nauwelijks. Het RIVM heeft een aanpak ontwikkeld om referentiewaarden voor groepen nanomaterialen af te leiden met gezondheidskundige bewijzen.

Tijdelijke referentiewaarden missen gezondheidskundige onderbouwing

Als er geen grenswaarden zijn gebruiken bedrijven vaak pragmatische richtwaarden. Een voorbeeld hiervan zijn de Tijdelijke Nanoreferentiewaarden (NRV) uit 2012. Hiermee controleren bedrijven of de blootstelling aan nanodeeltjes op de werkplek niet te hoog is. De Nederlandse overheid accepteert deze aanpak als hulpmiddel. Maar het zijn geen gezondheidskundige advieswaarden.

In 2017 heeft het RIVM de NRV vergeleken met de op dat moment bekende advieswaarden voor nanodeeltjes. Hieruit bleek dat de NRV misschien niet in alle gevallen voldoende beschermend zijn. En dat het afleiden van meer gezondheidskundig onderbouwde referentiewaarden gewenst is.

Nieuwe aanpak met experts opgesteld

Het RIVM heeft in 2021 samen met internationale experts gewerkt aan een aanpak om met gezondheidskundige inzichten tot referentiewaarden te komen. Dit leidt tot “Health-based Nano-Reference Values” (HNRV). Het RIVM organiseerde discussiebijeenkomsten en schriftelijke commentaarrondes met internationale experts. De experts werden het zo eens over de aanpak. Dit is beschreven in een wetenschappelijk artikel in NanoImpact.

Indeling nanomaterialen in groepen voor afleiden referentiewaarden

De experts stellen voor om nanomaterialen te groeperen in 6 klassen. Voor iedere klasse geven ze adviezen voor het afleiden van een referentiewaarde (HNRV). Voor deze adviezen gebruiken ze gezondheidskundige inzichten. De 6 klassen en adviezen zijn:

  • HNRV-klasse A: vezelvormige nanomaterialen die voldoen aan de WHO-definitie voor vezels. Hiervoor kunnen bedrijven de grenswaarde voor asbest als HNRV-waarde gebruiken.
  • HNRV-klasse B: vezelvormige nanomaterialen die niet voldoen aan de WHO World Health Organization (World Health Organization)-definitie voor vezels. Ook andere nanomaterialen die niet bolvormig zijn, zoals plaatjes, vallen in deze klasse. Hiervoor zijn nog te weinig toxicologische gegevens beschikbaar om tot een HNRV-waarde te komen. Voor de materialen in deze groep is meer onderzoek nodig.
  • HNRV-klasse C: oplosbare nanomaterialen. Hiervoor kunnen bedrijven de grenswaarde van het materiaal in de niet-nanovorm gebruiken.
  • HNRV-klasse D: slecht oplosbare bolvormige nanomaterialen, waarvan de chemische toxiciteit onbekend is. Deze materialen kun je niet verder indelen naar klasse E of F. Daarom kun je er geen HNRV-waarde voor afleiden. Voor deze materialen moet je eerst toxiciteitstesten doen.
  • HNRV-klasse E: slecht oplosbare bolvormige nanomaterialen, waarvan bekend is dat de chemische eigenschappen verantwoordelijk zijn voor het effect op de gezondheid. Hiervoor bevelen de experts aan om een ‘correctiefactor’ af te leiden. Deze kunnen bedrijven toepassen op de grenswaarde voor de niet-nanovorm van het materiaal. Door toxicologische gegevens over de nanovorm en de niet-nanovorm van dezelfde materialen (bijvoorbeeld van titaniumdioxide) te vergelijken, kunnen bedrijven zo’n correctiefactor afleiden.
  • HNRV-klasse F: slecht oplosbare bolvormige nanomaterialen met een in verhouding lage chemische toxiciteit. Voor deze materialen is het deeltjeskarakter verantwoordelijk voor het effect op de gezondheid. Veel proces-gegenereerde nanodeeltjes vallen in deze groep. Hiervoor zouden experts één HNRV-waarde kunnen afleiden. Hiervoor kunnen ze dan epidemiologische en toxicologische gegevens gebruiken. Dit kunnen gegevens zijn over verschillende soorten nanodeeltjes, ultrafijn stof en dieselmotoremissies.

Voor deze indeling is ook een drempelwaarde voor de oplosbaarheid nodig. Hiermee kunnen we dan nanomaterialen indelen in klasse C of juist in klasse D, E of F.

Hoe verder?

In 2023 wil het RIVM werken aan internationale steun voor deze aanpak en de HNRV-waarden ook echt afleiden. Het RIVM vormt hiervoor weer graag een werkgroep met internationale experts. Op deze manier kunnen we het internationaal eens worden over de HNRV-waarden. Dat helpt bij de internationale goedkeuring van de HNRV-waarden als toetsingswaarde voor blootstelling aan nanodeeltjes op de werkplek.

Uiteindelijk kunnen de HNRV-waarden dan de NRV van nu vervangen. Daarbij moeten we natuurlijk ook onderzoeken of de toetsingswaarden in de praktijk goed werken. Dit kan bijvoorbeeld door regelmatig ervaringen uit te wisselen in bijeenkomsten met wetenschappers, beleidsmakers en bedrijven.