Go to abstract

Samenvatting

In het Project Surveillance Ziekenhuisinfecties regio Utrecht (PSZU) is de haalbaarheid van surveillance van ziekenhuisinfecties (ZHI) in een netwerk van registrerende ziekenhuizen onderzocht. Doel van een netwerk van ziekenhuizen voor de registratie van ZHI is het bevorderen van de opsporing en bestrijding van ZHI in de deelnemende ziekenhuizen. Uit de terugrapportage van de eigen resultaten, gespiegeld aan de geaggregeerde gegevens van alle ziekenhuizen, komen verschillen naar voren die het individuele ziekenhuis op het spoor brengen van situaties waar verbeteringen mogelijk zijn. Het onderzoek richtte zich met name op logistieke aspecten: de standaardisatie van het verzamelen van ZHI-gegevens en de bruikbaarheid van ziekenhuisopnamegegevens uit een landelijkbestand. Hiertoe is een gestandaardiseerde vorm van surveillance van ZHI in 8 ziekenhuizen in de regio Utrecht opgezet. Ziekenhuishygienisten spoorden door actieve surveillance alle typen ZHI op bij gynaecologische en orthopedische patienten gedurende een periode van 9-16 maanden tussen maart 1992 en juni 1993. De gerapporteerde (geanonimiseerde) surveillance-gegevens werden op een centraal punt (het RIVM) verzameld en bewerkt. Gegevens van alle opgenomen gynaecologische en orthopedische patienten werden betrokken van de Landelijke Medische Registratie, Utrecht. De gegevens uit beide bestanden werden op persoonsniveau gekoppeld en na analyse werd gerapporteerd aan de deelnemende ziekenhuizen. Surveillance van ZHI op een gestandaardiseerde manier in een groep van samenwerkende ziekenhuizen bleek goed mogelijk: patienten met een ZHI werden correct geidentificeerd door de hygienisten, de ZHI-gegevens werden voldoende juist geregistreerd en met regelmaat naar het RIVM gezonden en konden daar correct aan de LMR-noemergegevens gekoppeld worden. Totaal werden bij 8992 patienten 526 ZHI opgespoord. De totale incidentie van ZHI was 5,9 per 100 patienten of 6,3 per 1000 verpleegdagen. De incidentie van postoperatieve wondinfecties en urineweginfecties was bij gynaecologische patienten significant hoger dan bij orthopedische patienten. Patienten met een ZHI waren ouder en verbleven veel langer in het ziekenhuis dan patienten zonder ZHI. De incidentie van het ZHI steeg naarmate de tijdsduur tussen opname en operatie toenam. Tussen de afzonderlijke ziekenhuizen bleek de incidentie van ZHI sterk te verschillen: zo liep de incidentie bij gynaecologische patienten uiteen van 1,0 tot 23,3 per 100 opnamen. Ook in andere opzichten (leeftijd, uitgevoerde operaties, antibioticumprofylaxe) bleken ziekenhuizen te verschillen, met consequenties voor het optreden van ZHI. Enkele knelpunten kwamen aan het licht. Niet in alle ziekenhuizen was bij de patienten dezelfde set van microbiologische onderzoeken beschikbaar. Ondanks het hanteren van dezelfde ZHI-inclusiecriteria verschilde daardoor tussen de ziekenhuizen de kans om bij eenzelfde patient een ZHI vast te stellen. De opnamegegevens van de LMR dekten de patienten die door de hygienisten gezien waren, niet goed: 8% van de volgens de LMR opgenomen patienten werden niet door de hygienist gezien. Dit kan leiden tot onderschatting van de incidentie van ZHI. Van de patienten die door de hygienist gezien waren kwamen 5% niet voor in het LMR-bestand, deels omdat deze patienten nog niet ontslagen waren bij de afsluiting van de registratie. De vertraging in de levering van LMR-gegevens, loopt uiteen van 3-12 maanden na ontslag van de patient. Dit is met name een probleem als de terugrapportage gebruikt wordt om het opsporings- en bestrijdingsbeleid voor ZHI bij te stellen. Geconcludeerd wordt, dat het mogelijk is om in een groep ziekenhuizen een gestandaardiseerde vorm van surveillance van ziekenhuisinfecties uit te voeren en de gegevens centraal te aggregeren en te analyseren. De LMR-ontslaggegevens bleken bruikbaar als noemergegevens. De resultaten van deze haalbaarheidsstudie geven aan dat ook een landelijk netwerk van peilstation-ziekenhuizen voor de registratie van ZHI realiseerbaar is. Het rapport sluit af met een aantal aanbevelingen voor continuering of uitbreiding van een netwerk van ziekenhuizen voor de registratie van ZHI.

Abstract

The Project Surveillance Hospital Acquired Infections Utrecht region (PSZU) has been initiated to study the feasibility of multicenter surveillance of hospital acquired infections (HAI) in sentinel hospitals. Aim of this network of sentinel hospitals is to stimulate tracing and control of HAI in participating hospitals. Comparison of the hospitals' own outcome to the aggregated results points to conditions in the individual hospital to be improved. The pilot study especially focussed on logistic aspects: the standardisation of HAI surveillance in different hospitals and the usefulness of data on hospital admissions from a national data source. In 8 hospitals in the Utrecht region a standardised surveillance of HAI was developed. Infection control practitioners (ICP) traced HAI by active surveillance during 9-16 months in the period of March 1992 - June 1993 on gynaecological and orthopaedical patients. Data on HAI patients were put on diskette and mailed on a monthly base to the Center of Infections Disease Epidemiology of the RIVM. Denominator data on all gynaecological and orthopaedical hospital admissions (with and without HAI) were obtained from the Dutch Information System on Hospital Care and Day Nursing, Utrecht. Both data sets were merged by patient admission number and analysed at the Center of Infections Disease Epidemiology. Results were reported back to the participating hospitals. Standardised surveillance of HAI in a group of sentinel hospitals worked out well: HAI patient were properly identified by the ICP, the HAI data were collected sufficiently accurate to be linked correctly to the hospital admission data. The ICP traced 526 HAI in 8922 patients. The incidence of alle types of HAI was 5.9 per 100 admissions or 6.3 per 1000 patient days. The incidence of surgical wound infections and urinary tract infections was significantly higher in gynaecological patients as compared to orthopaedical patients. HAI patients were older and had a longer hospital stay than patients without a HAI. The HAI incidence considerably differed between hospitals: e.g. in gynaecological patients, the HAI incidence varied from 1.0 to 23.3 per 100 admissions. Hospitals also appeared to differ in other aspects as patient age, repertoire of surgical procedures and protocols for antibiotic prophylaxis ; these differences influenced the incidence of HAI. Difference in the distribution of age between hospitals and departments were accounted for. Some bottlenecks came up: In all hospitals the same HAI inclusion criteria were used. However, as hospitals differed in the set of information collected on a possible HAI patient, the change to be identified as a HAI patient was not the same for all hospitals. The denominator data base from the national hospital admission registration did not fully match the patients under surveillance by the ICP: 8% of the admissed patients were not seen by the ICP. This may give rise to underestimation of the HAI incidence. On the other hand, 5% of the patients seen by the ICP was absent in the denominator data. This was partly due to the fact that some patients were still hospitalised when the registration was finished. The denominator data became available only 3-12 months after the patient left the hospital. The reporting delay in incidence figures will hamper the timely adaptation of policy for tracing and control of HAI in individual hospitals. It is concluded that it is feasible to perform standardised surveillance of HAI in a group of collaborating hospitals and to aggregate and analyse the surveillance data in on hospital admissions from the national data source were useful. These results indicate that a national network of sentinel hospitals for the surveillance of HAI is workable and productive.

Resterend

Grootte
0MB