Go to abstract

Samenvatting

Werknemers kunnen op hun werkplek blootgesteld worden aan chemische stoffen. Om ervoor te zorgen dat deze blootstelling niet schadelijk is voor de gezondheid, worden zogeheten grenswaarden bepaald. Dit betekent een veilig blootstellingsniveau voor stoffen die mensen op de werkplek kunnen inademen, zodanig dat deze blootstelling, zelfs als deze herhaaldelijk voorkomt gedurende het gehele beroepsleven, niet schadelijke is voor de blootgestelde personen én hun nageslacht. Voor de groep kankerverwekkende stoffen die directe schade aan het DNA veroorzaakt is echter een andere methodiek nodig dan voor stoffen die een drempel kennen voor het schadelijke effect. Elke blootstelling aan deze zogeheten niet-drempelwaarde kankerverwekkende stoffen, hoe laag ook, brengt namelijk een mogelijk risico met zich mee. Voor deze groep stoffen worden grenswaarden bepaald op basis van een 'risiconiveau': het aantal extra kankergevallen als gevolg van een blootstelling aan een dergelijke stof. Het RIVM heeft geïnventariseerd welke methodieken in de Europese Unie voor dit type stoffen gebruikt worden. De inventarisatie is in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gemaakt vanwege diens wens om de methodieken Europees te harmoniseren. Er blijken veel overeenkomsten maar ook enkele verschillen te zijn. Een van de overeenkomsten is dat de methodieken op dezelfde uitgangspunten zijn gebaseerd. Zo worden vergelijkbare criteria gebruikt voor de kwaliteit en geschiktheid van de geselecteerde data waarmee de grenswaarden worden bepaald. Ook wordt bij alle methodieken de voorkeur gegeven aan data verkregen uit mensen na blootstelling op de werkplek, boven het gebruik van data uit dierproeven. Hierbij wordt erkend dat deze 'humane data' in veel gevallen niet beschikbaar of ontoereikend zijn. De voornaamste oorzaak van verschillen in grenswaarden voor deze categorie kankerverwekkende stoffen zijn beleidsmatige keuzes over de hoogte van het risiconiveau. Andere oorzaken zijn de keuze bij dierstudies voor het blootstellingsniveau dat het schadelijk effect veroorzaakt, en factoren zoals de onzekerheidsmarge die wordt gehanteerd bij de vertaalslag van dierproefresultaten naar de mens. Ten slotte zijn overwegingen als sociaaleconomische of technisch haalbare van invloed op de uiteindelijke grenswaarden.

Abstract

Workers can be exposed to chemical agents. In order to assure that this exposure will not result in adverse effects on health, occupational exposure limits (OELs) are established. In general this means that a safe level of exposure via the airborne route is set such that this exposure, even when repeated on a regular basis throughout a working life, will not lead to adverse effects on the health of exposed persons and/or their progeny at any time.

For the group of carcinogens which directly damages DNA, a different approach is needed. For these so-called non-threshold carcinogens it is not possible to derive a level of exposure at which no adverse health effects may occur; it must be assumed that any level of exposure, however small, might carry some finite risk. Occupational exposure limits for this type of substances are derived using a 'risk level': the number of additional cases of cancer due to exposure to such substances. The Ministry of Social Affairs and Employment requested the RIVM to make an inventory of the methodologies which are applied in the EU to derive OELs for non-threshold carcinogens.

It was found that there are many similarities, but also some differences. One of the similarities is that the methodologies are based on similar principles. All apply similar general criteria for quality and adequacy of the data selected to derive the limits. All also prefer the use of human data above the use of animal data, but recognize that in most cases these will not be available or will not form a sufficient basis on their own.

Differences observed in occupational exposure limits for non-threshold carcinogens are largely due to differences in cancer risk levels used. Other sources for the differences are the choice for the animal exposure levels which causes the adverse effect, and uncertainty factors applied in the extrapolation from animals to humans. When at a later stage other considerations such as socio-economic or technical feasibility are also taken into account, these may additionally lead to differences in the final occupational exposure limits. Key words: occupational exposure limit, OEL, non-threshold carcinogen, quantitative risk assessment

Resterend

Grootte
227KB