CPE from sewage-based surveillance and the national CPE surveillance programme. A comparison of whole genomes

CPE from sewage-based surveillance and the national CPE surveillance programme. A comparison of whole genomes

Go to abstract

Samenvatting

Carbapenemase-producerende Enterobacterales (CPE Carbapenemase-producerende enterobacterales (Carbapenemase-producerende enterobacterales)) zijn bacteriën die moeilijk met antibiotica zijn te behandelen. Om maatregelen te kunnen nemen, is het belangrijk dat we weten hoeveel CPE in Nederland voorkomen en waar. Daarom wordt bijgehouden hoe vaak en bij wie CPE worden gevonden in ziekenhuizen, verpleeghuizen of bij huisartsen. Ook wordt onderzocht welke eigenschappen deze CPE hebben. Dit heet het nationale CPE surveillance programma.

Maar niet iedereen die CPE bij zich draagt, wordt er ziek van of wordt hierop getest. Dus niet alle CPE worden via dit systeem gevonden. Daarom wordt ook in rioolwater gemeten of er CPE in zitten, de zogeheten rioolwatersurveillance. CPE zitten namelijk in de darmen en komen via de ontlasting in het rioolwater terecht. Zo kunnen ze ook worden opgemerkt als mensen ze ongemerkt in hun darmen hebben.

Het RIVM heeft nu onderzocht in hoeverre de CPE die in de surveillance bij mensen zijn gevonden, dezelfde varianten zijn als de CPE in de rioolwatersurveillance. Het heeft hiervoor de genen van CPE uit rioolwater van 76 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI Rioolwaterzuiveringsinstallatie (Rioolwaterzuiveringsinstallatie)’s) vergeleken met de CPE die bij mensen zijn gevonden. Er blijken overeenkomsten en verschillen te zijn. De rioolwatersurveillance is daarom een nuttige aanvulling op het nationale surveillance programma. Samen geven de surveillances een completer beeld van de CPE in heel Nederland.

Soms bleken de CPE sterk genetisch verwant te zijn. Dit bevestigt dat er in rioolwater dezelfde CPE zitten die bij mensen zijn gevonden. Maar in het rioolwater zaten ook varianten van CPE die niet bij mensen waren gezien. Deze komen waarschijnlijk uit mensen die niet op CPE zijn getest in de surveillance van mensen.

Aan de andere kant waren er CPE-varianten die wel bij mensen zijn gevonden maar niet in het rioolwater. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Voor een deel komt het omdat de onderzochte RWZI’s op andere plekken in Nederland liggen dan de woonplaats of het ziekenhuis van de mensen die voor de humane surveillance zijn onderzocht. Het kan ook zijn dat de RWZI’s veel eerder of later zijn onderzocht dan het moment waarop er een patiënt in die regio was. Een CPE is gemiddeld na een half jaar uit een mens verdwenen, en is dan niet meer terug te zien in de rioolwatersurveillance.

Abstract

Carbapenemase-producing Enterobacteriaceae (CPE) are bacteria that are difficult to treat with antimicrobials. Before we can take measures, we have to know where in the Netherlands CPE occur and at what levels. That is why records are being kept of how often CPE are found in patients in hospitals, nursing homes and at general practitioners, as well as characteristics of these patients. In addition, researchers are examining the genetic properties of these CPE. These efforts are part of the national CPE surveillance programme.

Not everyone who carries CPE becomes ill or is tested. Consequently, the system cannot detect all CPE. This is why additional research is being carried out to measure the presence of CPE in sewage. CPE live mainly in the intestines and enter the sewage system via human faeces. Sewage-based surveillance can thus detect if people are unknowingly carrying CPE in their intestinal tract.

RIVM has investigated whether the CPE variants detected in people are the same as those found in sewage. For this purpose it compared the genetic properties of the CPE variants found in sewage from 76 treatment plants with those of the CPE variants detected in people. This revealed both similarities and differences, which underscores the added value of carrying out sewage-based surveillance alongside the national surveillance programme. Taken in combination, these two surveillance efforts render a more complete picture of CPE throughout the Netherlands.

Some of the CPE showed strong genetic similarities, confirming that sewage contains CPE variants that are the same as those detected in people. However, in sewage CPE variants were also found that were not documented in people. These most likely come from people not tested as part of the national CPE surveillance programme.
The comparison also turned up CPE variants detected in people, that were not found in sewage. There are several possible explanations for this. One is that the investigated treatment plants are located in other parts of the country than the home or hospital addresses of people identified as part of the national CPE surveillance programme. Another possibility is that measurements at these treatment plants were carried out long before or after a patient was documented in that region. CPE normally disappear on their own after around six months, after which they are no longer detectable in sewage.

Uitgever

Instituut
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM

Resterend

Grootte
2936 kb