Op deze pagina staan de belangrijkste resultaten van ronde 1 t/m 5 (zomer 2021) van het PIENTER Corona onderzoek. Let op! Deze pagina bevat alleen resultaten tot aan de zomer (juni/juli) van 2021.

Algemene informatie

De eerste ronde van het PIENTER Corona onderzoek was in april en mei 2020. In totaal zijn er in deze ronde ruim 3.200 bloedmonsters onderzocht. In de tweede ronde, in juni en juli 2020 onderzocht het RIVM ruim 7.300 monsters. De derde ronde van het PIENTER Corona onderzoek vond plaats in september en oktober 2020. In februari en maart 2021 vond de vierde ronde plaats. Zowel ronde 3 als ronde 4 bevatte ongeveer 6.500 bloedmonsters. In de vijfde ronde van het PIENTER Corona onderzoek (juni/juli 2021) onderzocht het RIVM bijna 5.800 bloedmonsters. Over het algemeen komt bij iedere ronde iets meer dan de helft van de bloedmonsters van vrouwen. Ook doen meestal iets meer oudere dan jongere deelnemers mee. In onze analyses houden we hier rekening mee.

Mensen met antistoffen

De onderzoeksresultaten laten zien welk deel van de Nederlandse bevolking antistoffen heeft gemaakt tegen het coronavirus (SARS severe acute respiratory syndrome (severe acute respiratory syndrome)-CoV coronavirus (coronavirus)-2) dat COVID-19 veroorzaakt. Op die manier kunnen we een inschatting maken van het aantal mensen dat afweer heeft opgebouwd tegen het virus door besmetting, en sinds de start van de vaccinatiecampagne begin 2021 door vaccinatie. Dat noemen we de seroprevalentie. Tijdens de eerste onderzoeksronde in het voorjaar van 2020 was dit iets minder dan 3%. In de tweede ronde in de zomer van 2020 steeg dit naar 4,5%, en tijdens de derde onderzoeksronde in het najaar van 2020 was dit ongeveer 5%. In februari 2021 was de seroprevalentie ruim 14%. Op dat moment had ~2% van de deelnemers antistoffen door vaccinatie en was ~12% besmet geweest met het coronavirus. In de vijfde ronde (zomer 2021) had bijna 65% van de bevolking antistoffen tegen het coronavirus in het bloed en ongeveer 20% een besmetting met het coronavirus. Op landelijk niveau zagen we dat vrouwen iets vaker antistoffen hebben dan mannen en dat mensen van Nederlandse afkomst iets vaker antistoffen hebben in vergelijking met mensen met een migratie achtergrond. Dit komt met name door vaccinatie.

Op basis van de tweede onderzoeksronde hebben we aan kunnen tonen dat social distancing (afstand houden) een belangrijke maatregel is om verspreiding van het virus te stoppen. Deelnemers die zich namelijk beter aan het advies van de 1,5 meter afstand hielden, hadden minder vaak antistoffen in hun bloed tijdens de eerste golf: bij 5,5% van de deelnemers die zich minder goed aan afstandsregel hielden, werden antistoffen in het bloed gevonden. En van de mensen die juist wel afstand houden bij hun contacten, werd slechts bij 4% antistoffen gevonden in het bloed. Deelnemers die vooral contact hadden met kinderen onder de 10 jaar werden tijdens die ontmoetingen nauwelijks besmet. Ook deelnemers die aangaven een beroep te hebben waarin ze fysiek contact hebben met kinderen, waren niet vaker besmet. Wel bleek  de grootte van de  groep waarmee mensen samen waren (binnen 1,5 meter)  een belangrijke voorspeller voor besmetting. Bij 6,2% van de deelnemers die in de eerste golf een bijeenkomst (met meer dan 20 mensen) in een binnenruimte hadden bezocht, werden antistoffen in het bloed gevonden. Dit was bijna 1,5 keer vaker dan bij de mensen die geen bijeenkomsten hadden bezocht (4,2%). Andere conclusies die uit de analyses naar voren kwamen, zijn te lezen in het wetenschappelijke artikel.

Uit het PIENTER Corona onderzoek blijkt dat bij 90% van de mensen bij wie antistoffen tegen SARS-CoV-2 in het bloed zijn gevonden, bijna een jaar later nog steeds antistoffen in het bloed aanwezig zijn. Het gaat hierbij om het type antistof IgG Immunoglobulin G (Immunoglobulin G). Dit is uiteindelijk het belangrijkste type antistof, want deze zorgt voor bescherming op de lange termijn. Ook blijkt dat de antistoffen over de tijd sterker zijn geworden. Ze binden zich beter aan het virus en daarom zijn minder antistoffen nodig om hetzelfde werk te doen. Lees de wetenschappelijke publicatie met beschrijving van deze resultaten tot 7 maanden na infectie en andere conclusies.

video still 3 vragen over PIENTER resultaten

Bekijk de video: Drie vragen over PIENTER-resultaten

Leeftijdsverdeling van mensen met antistoffen

In onderstaande figuur 1 staat het percentage deelnemers met antistoffen over de leeftijden verdeeld in de bevolking (van 1 tot 91 jaar) na de eerste golf in 2020. De resultaten uit het PIENTER Corona onderzoek rekenen we om naar de algemene bevolking. Bij iedere leeftijd schatten we welk deel uit de Nederlandse bevolking in contact is geweest met het coronavirus. Sinds de vierde ronde in februari 2021 maken we daarnaast ook onderscheid naar opbouw van afweer door vaccinatie.

De lijnen geven per leeftijd een schatting weer van het percentage mensen in de Nederlandse bevolking dat antistoffen tegen het virus heeft aangemaakt. Het lichter gekleurde gebied rond de lijn is de onzekerheidsmarge en toont tussen welke waarden het precieze percentage staat. Elke lijn staat voor een ander meetmoment. De lichtgroene stippellijn is gebaseerd op de resultaten van de tweede onderzoeksronde (juni/juli 2020). De middelgroene stippellijn toont de resultaten van de derde onderzoeksronde (september/oktober 2020). De donkergroene stippellijn toont het percentage mensen in de Nederlandse bevolking dat in de vierde onderzoeksronde (februari/maart 2021) antistoffen had aangemaakt door besmetting met het coronavirus. Het percentage mensen in de Nederlandse bevolking dat in ronde 5 (juni/juli 2021) antistoffen had aangemaakt door besmetting met het coronavirus wordt weergegeven met de zwarte stippellijn. De oranje lijn representeert het totale percentage mensen in de Nederlandse bevolking dat in de vijfde onderzoeksronde antistoffen had aangemaakt. Het verschil tussen de zwarte stippellijn en de oranje lijn toont de opbouw van antistoffen door vaccinatie in ronde 5.

De grafieken van de leeftijdsverdeling van mensen met antistoffen door besmetting met het coronavirus hebben allemaal een vergelijkbare vorm. De groep jongvolwassenen is elke ronde de groep met het hoogste percentage antistoffen door besmetting: in de vijfde ronde had zo’n 30% van hen antistoffen door besmetting met het coronavirus. Bij kinderen in de basisschoolleeftijd is het percentage met antistoffen in de vijfde ronde gestegen in vergelijking met de vorige ronde. Ten tijde van de vijfde onderzoeksronde (juni/juli 2021) was het vaccinatieprogramma nog niet voltooid. In de jongere leeftijdsgroepen was op dat moment nog niet iedereen aan de beurt geweest voor vaccinatie. Daarom zien we in deze ronde nog een groot verschil tussen oudere leeftijdsgroepen en jongere leeftijdsgroepen voor wat betreft opgebouwde afweer door vaccinatie.  

Seroprevalentie per leeftijd PICO nov 21

Figuur 1: Percentage mensen met antistoffen per leeftijd over de tijd (ronde 2-5). De oranje lijn laat de totale seroprevalentie na infectie en vaccinatie in ronde 5 (juni/juli 2021) zien.

Antistoffen na vaccinatie

In januari 2021 is Nederland begonnen met vaccineren tegen het coronavirus. Er zijn tot nu toe vier vaccins gebruikt in Nederland: Pfizer/BioNTech (Comirnaty), Moderna (Spikevax), AstraZeneca/Oxford (Vaxzevria) en Janssen. We hebben de hoeveelheid antistoffen na vaccinatie vergeleken tussen deze vier vaccins. We hebben gekeken naar de antistoffen na volledige vaccinatie, dus 14 dagen of meer na de tweede dosis voor Pfizer, Moderna en AstraZeneca of 14 dagen of meer na één dosis van Janssen.

Bijna alle volwassenen van 18 tot 64 jaar hadden antistoffen in het bloed na volledige vaccinatie. Voor Pfizer, Moderna en AstraZeneca had 99-100% van de deelnemers antistoffen in het bloed na volledige vaccinatie. De enkelen die geen antistoffen hadden aangemaakt, waren kwetsbaren met een onderliggende ziekte (zoals bijvoorbeeld transplantatie of hart- en vaatziekten). Nog niet iedereen had antistoffen in het bloed 14 dagen na vaccinatie met Janssen (95%), maar deze namen na verloop van tijd wel verder toe en na 28 dagen was dit gestegen naar 98%. 

Onderstaande figuur 2 geeft voor elk van de vier vaccins de hoeveelheid antistoffen weer op 14 dagen of meer na 1 en 2 vaccinaties bij volwassenen van 18 tot en met 64 jaar. Er zijn twee groepen weergegeven: mensen die vóór vaccinatie besmet waren geweest met het coronavirus (oranje wolkjes) en mensen die dat niet waren (paarse wolkjes). De zwarte lijnen in de wolkjes toont de middelste waarde antistoffen voor die groep. Dat betekent dat bij 50% van de mensen in die groep de hoeveelheid antistoffen boven de zwarte lijn ligt en bij de andere 50% onder de zwarte lijn. Voor de groep die vóór vaccinatie besmet was geweest met het coronavirus was een sterke toename in antistoffen zichtbaar na slechts één coronavaccinatie. Dit was het geval voor alle vier de vaccins. We zagen ook dat voor personen die eerder besmet waren geweest, de hoeveelheid antistoffen niet verder steeg na een tweede vaccinatie van Pfizer, Moderna en AstraZeneca (er is vrijwel geen verschil tussen de oranje wolkjes per type vaccin). 

Voor Pfizer was er geen verschil te zien in de hoeveelheid aangemaakte antistoffen op twee tot vier maanden na de tweede vaccinatie tussen personen van 18-64 jaar, 65-79 jaar en 80 jaar en ouder. Omdat de meeste ouderen in Nederland gevaccineerd zijn met Pfizer, weten we (nog) niet of er verschillen zijn voor de 80 jaar en ouder groep voor de andere vaccins. Antistoffen vroeg na vaccinatie hebben we niet kunnen meten voor ouderen. Dat komt doordat de meeste ouderen rond de vierde onderzoeksronde (februari/maart 2021) zijn gevaccineerd en het duurt zo’n 2 weken voordat antistoffen meetbaar zijn na vaccinatie. Bij de vijfde onderzoeksronde (juni/juli 2021) waren de meeste ouderen al langer geleden gevaccineerd.

Voor Pfizer was er geen verschil te zien in de hoeveelheid aangemaakte antistoffen op twee tot vier maanden na de tweede vaccinatie tussen personen van 18-64 jaar, 65-79 jaar en 80 jaar en ouder. Omdat de meeste ouderen in Nederland gevaccineerd zijn met Pfizer, weten we (nog) niet of er verschillen zijn voor de 80 jaar en ouder groep voor de andere vaccins. Antistoffen vroeg na vaccinatie hebben we niet kunnen meten voor ouderen. Dat komt doordat de meeste ouderen rond de vierde onderzoeksronde (februari/maart 2021) zijn gevaccineerd en het duurt zo’n 2 weken voordat antistoffen meetbaar zijn na vaccinatie. Bij de vijfde onderzoeksronde (juni/juli 2021) waren de meeste ouderen al langer geleden gevaccineerd.

Lees de wetenschappelijke publicatie voor verdere beschrijving van deze resultaten en andere conclusies.

Hoeveelheid antistoffen op 14 dagen of meer na vaccinatie met Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen bij volwassenen van 18 t/m 64 jaar. Er wordt onderscheid gemaakt tussen mensen die vóór vaccinatie besmet waren geweest met het coronavirus (oranje wolkjes) en mensen die dat niet waren (paarse wolkjes). De punten boven de stippellijn geven aan dat iemand antistoffen heeft. De zwarte streepjes in de wolkjes geven aan waar de middelste waarde van die groep zit.

Figuur 2: Hoeveelheid antistoffen op 14 dagen of meer na vaccinatie met Pfizer (Comirnaty), Moderna (Spikevax), AstraZeneca (Vaxzevria) en Janssen bij volwassenen van 18 t/m 64 jaar. Er wordt onderscheid gemaakt tussen mensen die vóór vaccinatie besmet waren geweest met het coronavirus (oranje wolkjes) en mensen die dat niet waren (paarse wolkjes). De punten boven de stippellijn geven aan dat iemand antistoffen heeft. De zwarte streepjes in de wolkjes geven aan waar de middelste waarde van die groep zit: de helft van de mensen heeft een waarde boven het zwarte lijntje, en de andere helft onder het zwarte lijntje.

Mensen met antistoffen per regio

We kijken ook naar de verspreiding van het virus door Nederland. In onderstaande figuur 3 staat het percentage mensen per GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) regio dat het virus heeft gehad sinds de eerste golf. Een lichtere kleur (lichtoranje) betekent gemiddeld per regio een lager percentage en een donkerde kleur (donkerrood) betekent gemiddeld een hoger percentage per regio (tot 35%).

Duidelijk is te zien dat in de eerste golf het voorkomen van antistoffen in de noordelijke provincies een stuk lager was dan in het midden en vooral het zuiden van Nederland. Na de tweede golf (ronde 4 – februari 2021) was de seroprevalentie in de zuidelijke provincies nog steeds het hoogste, maar was er duidelijk een meer gelijkmatige verspreiding over het gehele land. Na de derde golf (ronde 5 – juni/juli 2021) zien we een vergelijkbaar beeld, waarbij de sterkste stijgingen zijn te zien in de GGD regio’s Zuid-Limburg, Utrecht, Fryslân en Hollands-Noorden.

Percentage mensen met antistoffen door infectie over de tijd ronde 2-5 per GGD regio

Figuur 3: Percentage mensen met antistoffen door infectie over de tijd (ronde 2-5), per GGD regio.

Het figuur 4 hieronder illustreert het totale percentage mensen met antistoffen door infectie en vaccinatie in de vijfde ronde (juni/juli 2021) (op een schaal van 50 tot 75%), per GGD regio. In dit figuur is duidelijk te zien dat het totale percentage mensen met antistoffen verschilt per GGD-regio, met de laagste percentages in de GGD-regio’s IJsselland en West-Brabant en de hoogste percentages in de GGD-regio’s Zuid-Limburg en Hollands Noorden.

Totaal percentage mensen met antistoffen door infectie en vaccinatie in ronde 5

Figuur 4: Totaal percentage mensen met antistoffen door infectie en vaccinatie in ronde 5 (juni/juli 2021) (schaal 50-75%), per GGD regio.

Klachten

In iedere onderzoeksronde vullen de deelnemers een vragenlijst in met vragen over de klachten die zij hadden. In onderstaande tabel is voor elke klacht te zien hoeveel procent van de deelnemers in ronde 1 deze klacht had. De deelnemers zijn ingedeeld in twee groepen. Er zijn deelnemers die op dat moment antistoffen tegen SARS-CoV-2 in het bloed hadden. Zij hebben contact gehad met dit coronavirus en zijn seropositief. Ook zijn er deelnemers die op dat moment geen antistoffen in het bloed hadden waarbij de kans groot is dat ze geen contact met het virus hebben gehad. Zij zijn seronegatief.

De seropositieven hadden vaker klachten dan degenen zonder antistoffen. De meest genoemde klachten bij de seropositieven waren hoofdpijn, hoesten, loopneus, gewrichtspijn en verlies van reuk en/of smaakvermogen. Verlies van reuk en/of smaakvermogen was het meest kenmerkend voor deelnemers die contact hebben gehad met het coronavirus. Het verschil tussen het aantal seropositieven (52,7%) en seronegatieven (3,6%) was voor deze klacht namelijk het grootst. Verlies van reuk en smaak is dus een erg specifieke klacht die past bij COVID-19.

Tabel 1: Percentage gemelde klachten door seropositieve en seronegatieve deelnemers aan ronde 1.

Klacht

Seropositief

Seronegatief

Totaal

Hoofdpijn

64,9%

32,6%

33,3%

Loopneus

60,8%

36,7%

37,3%

Hoesten

60,8%

29,5%

30,2%

Gewrichtspijn

56,8%

16,2%

17,1%

Verlies van geur en/of smaakvermogen

52,7%

3,6%

4,8%

Algehele malaise

46,0%

10,8%

11,6%

Keelpijn

44,6%

26,0%

26,4%

Koorts

43,2%

11,8%

12,5%

Spierpijn

29,7%

10,5%

10,5%

Diarree

24,3%

12,6%

12,9%

Prikkelbaarheid / verwarring

23,0%

7,6%

7,9%

Buikpijn

17,6%

11,9%

12,0%

Kortademigheid

17,5%

8,2%

8,4%

Misselijkheid / overgeven

17,6%

6,7%

7,0%

Leeftijdsverdeling van de deelnemers

De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 45 jaar. De jongste deelnemer is 1 jaar en de oudste deelnemer 91 jaar. In onderstaande figuur staat de verdeling in leeftijd van de deelnemers. De leeftijdsgroepen 55-64 jaar en 65-74 jaar zijn het meest vertegenwoordigd.

Aantal deelnemers per gemeente

Onderstaande figuur 5 toont het aantal deelnemers met een bloedmonster voor de verschillende gemeenten in Nederland. Hoe groter de blauwe stip, hoe meer mensen uit die gemeente een bloedmonster hebben opgestuurd. De verdeling van bloedmonsters voor iedere gemeente lijkt op de verdeling van de bevolking in Nederland: er doen meer mensen mee uit de Randstad. Bij het analyseren van de onderzoeksresultaten houden we rekening met verschillen in geslacht, leeftijd, regio en etnische achtergrond van de deelnemers.

Figuur 5:  Aantal deelnemers per gemeente