De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren)) heeft al meer dan 90 jaar een belangrijke rol in de Nederlandse diergezondheid en veterinaire volksgezondheid. Sinds de opkomst van Q-koorts zijn er steeds meer contacten tussen de GD en de humane gezondheidszorg. Aangezien de rolverdeling in het veterinaire veld anders is dan in de humane gezondheidszorg, leidt dit nog wel eens tot verwarring. Met dit bericht willen we het werk en de positie van de GD nader toelichten.

Diergezondheidsbeleid in Nederland

Vanwege haar verantwoordelijkheden naar burgers, nationale economie en andere landen speelt het Ministerie van Landbouw, Economische Zaken en Innovatie (EL&I Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie); voorheen LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)) een bepalende rol bij bestrijdingsplichtige ziekten, belangrijke zoönosen en aandoeningen die gevolgen kunnen hebben voor voedselveiligheid. Voor de verschillende organisaties in de agrarische sector (variërend van veehoudersorganisaties tot de verwerkende industrie en retailbedrijven) is gezonde productie van groot belang om veilige producten te leveren aan consumenten in binnen- en buitenland. Deze organisaties stellen daarom in toenemende mate diergezondheidseisen aan hun leden en toeleveranciers. Dit is een internationale ontwikkeling, waarin Nederland met haar sterke coöperatietraditie voorloper is.

 

De GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren) in cijfers:

  • 400 verschillende laboratoriumbepalingen
  • 4.3 miljoen bepalingen per jaar
  • 400 voltijd medewerkers
  • 130 Laboratoriummedewerkers
  • 70 gespespialiseerde  dierenartsen
  • 80 onderzoekers en ontwikkelaars
  • 50 miljoen euro omzet

Historie: boereninitiatief

De eerste regionale GD werd in 1919 opgericht in Friesland door fokkerij- en zuivelcoöperaties. Belangrijkste doelstelling was het bestrijden van rundertuberculose. Later werden in elke provincie gezondheidsdiensten opgericht en betaalden overheid en agrarische sector elk de helft van de kosten. Vanaf 1954 werden veel diergezondheidstaken overgenomen door het Landbouwschap, een semi-overheidsorganisatie. In 1972 is onder het Landbouwschap de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren opgericht. Onder regie van het Landbouwschap en deze stichting is onder andere de Nederlandse rundveesector vrij gemaakt van tbc Tuberculose (Tuberculose), brucella-abortus en besmettelijke leucose en de pluimvee-vermeerderingssector vrij van Salmonella gallinarum en S. pullorum en mycoplasma gallisepticum. Ook zijn in Nederland, als eerste in Europa Identificatie en Registratie (I&R)-systemen ingericht voor dieren. In 2000 is het Landbouwschap opgeheven, waarbij veel van haar werk is overgenomen door het Productschap voor Pluimvee, Vlees en Eieren (PVE Productschappen Vee, Vlees & Eieren (Productschappen Vee, Vlees & Eieren)) en het Productschap voor Zuivel (PZ). Sindsdien heeft de GD zich ontwikkeld tot een zelfstandige onderneming, die valt onder de Stichting Beheer Gezondheidsdienst voor Dieren. De GD heeft de beschikking over een eigen gecertificeerd en internationaal erkend laboratorium, een eigen Research & Developmentafdeling en ISO International Organization of Standardization (International Organization of Standardization)-gecertificeerde afdelingen per diersoort.

Tussen wetenschap, beleid en praktijk

De GD neemt een bijzondere positie tussen onderzoeksinstituten, overheid en de veehouderij in. Hierdoor is zij in staat de vertaalslag te maken van wetenschap en regelgeving naar de praktijk en van de praktijk terug naar onderzoek en beleid. Die positie houdt ook in dat zij met veel partijen samenwerkt: bijvoorbeeld bij aangifteplichtige en opkomende dierziekten met het Centraal Veterinair Instituut (CVI Central Veterinary Institute (Central Veterinary Institute)) en bij potentiële zoönosen met het RIVM. Sinds 2007 werken RIVM, het CVI, Faculteit Diergeneeskunde en GD samen aan een geïntegreerde zoönosemonitoring. Er zijn goede contacten met het ministerie van en met de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA), voor wie ook verschillende werkzaamheden worden uitgevoerd. De klanten van de GD zijn onder andere veehouders, de overheid, productschappen, voedselverwerkende industrie, fokkerij-organisaties, dierenartsen en de veterinaire farmaceutische industrie. De werkzaamheden voor de klanten variëren van opzetten van diergezondheidsprogramma’s, uitvoeren van onderzoek tot ondersteunen van de overheid bij ziekte-uitbraken. Monitoren van de diergezondheid doet de GD voor overheid en landbouwbedrijfsleven samen. Zoönosen zijn daarbij een belangrijke focus.

Monitoring

Voor een aantal ziekten geldt in Nederland, net als in andere landen, een meldingsplicht bij verdenkingen. Dit betreft vooral ziekten die bij introductie snel kunnen spreiden en grote schade veroorzaken, danwel grote humane gevolgen hebben (algemeen bekend zijn bijvoorbeeld mond en klauwzeer, varkenspest, aviaire influenza, tbc en brucellose). Veel hiervan is Europees geregeld. Nederland heeft een goede diergezondheidsstatus die wereldwijd erkend wordt. Om dit zo te houden en te verbeteren en om bij dreigende calamiteiten (ook door niet aangifteplichtige ziekten) snel te kunnen ingrijpen is intensieve monitoring gewenst.

In 2002 verzochten het ministerie van LNV (nu ), de PZ en PVE de GD een systeem op te zetten voor diergezondheidsmonitoring, aanvullend op de bestaande meldplicht voor bestrijdingsplichtige dierziekten. Alle partijen hechtten hierin gelijk belang aan diergezondheid en dierwelzijn, volksgezondheid en voedselveiligheid. Het nieuwe, volledig vrijwillige, systeem is sinds 2003 operationeel voor rundvee, varkens, pluimvee en kleine herkauwers. Daarnaast monitort de GD ook de gezondheid van wilde zwijnen en herkauwers in natuurgebieden.

Drie doelen

De diergezondheidsmonitoring richt zich op 3 doelen:

  • opsporen van uitbraken van niet endemische ziekten.

  • opsporen van nog onbekende aandoeningen.

  • zicht houden op trends en ontwikkelingen.

Monitoringsinstrumenten

Om bovenstaande doelen te bereiken is een systeem opgezet van elkaar aanvullende monitoringsinstrumenten waarin naast de GD ook practici, veehouders, instituten als het CVI, de Faculteit Diergeneeskunde, het RIVM en diverse organisaties uit de agrarische sector een rol hebben.
Enerzijds zijn er monitoringsinstrumenten voor het opsporen van uitbraken en nieuwe aandoeningen. Deze instrumenten zijn gericht op het zo breed mogelijk opvangen van een diversiteit aan signalen uit het veld (zogenaamde reactieve monitoring):

De GD Veekijker en sectiezaal

De informatie van dierenartsen en veehouders komt binnen via telefonische consulten, bedrijfsbezoeken en via ingestuurd sectiemateriaal. De internationale literatuur en het internationale netwerk worden benut bij de interpretatie.

  • Veterinaire milieutoxicologie

Het doel van dit product is het tijdig onderkennen van milieutoxicologische problemen met effect op dier- en volksgezondheid.

Andere monitoringsinstrumenten zijn vooral gericht op het volgen van trends. Deze instrumenten hebben meestal een pro-actief karakter: vooraf wordt bepaald wat er wordt gemeten en op welke manier.

  • Data-analyse

Gegevens van diverse organisaties (onder andere op het gebied van fokkerij, melkkwaliteit, dieridentificatie, destructie en diergezondheid) worden geanonimiseerd en gekoppeld. Door analyse van de gecombineerde databestanden kunnen trends van algemene gezondheidskenmerken worden gevolgd in de tijd, per regio en per categorie bedrijven.

  • Netwerk met dierenartsen

Via een speciaal voor dit doel ontwikkelde website komt structurele informatie binnen van de eerstelijns dierenartsen voor syndroomsurveillance.

  • Prevalentieonderzoek

Steekproefsgewijs worden monsters onderzocht om trends in de prevalentie van endemische dierziekten te schetsen. Welke ziekten worden gevolgd, wordt vastgesteld op basis van economische schade, de mogelijkheid om maatregelen te nemen en het zoönotische belang.

  • Bewakingsprogramma’s

Voor een aantal belangrijke dierziekten wordt door de EU Europese Unie (Europese Unie) onderzoek voorgeschreven op een deel van de Nederlandse veestapel om de aanwezigheid van de betreffende ziekten uit te sluiten. Een aantal van deze bewakingsprogramma’s wordt door de GD uitgevoerd als onderdeel van het monitoringsprogramma.


Figuur 1 Verspreiding van de monitoringsresultaten

Rapporteren en publiceren

De GD rapporteert haar bevindingen per kwartaal aan een begeleidingscommissie met vertegenwoordigers van overheid ( en VWA Voedsel- en Waren Autoriteit (Voedsel- en Waren Autoriteit)) en landbouwbedrijfsleven (productschappen, veehouderorganisaties en ketenpartijen). Informatie die van direct belang is wordt onmiddellijk gemeld. In alle gevallen besluit de stuurgroep welke vervolgacties worden ingezet. De GD heeft een adviserende rol.

De GD rapporteert haar bevindingen altijd anoniem, tenzij er sprake is van aangifteplichtige ziekten. Incidenteel kan de overheid sommeren persoonsgegevens te verstrekken.

De GD verspreidt de monitoringsinformatie ook naar dierenartsen en veehouders als zij degenen zijn om actie te ondernemen. Zaken met direct belang voor veehouders en dierenartsen worden zoveel mogelijk gepubliceerd via tijdschriften, website, (e-mail)nieuwsbrieven en een monitoringsjaarverslag. Zaken die vragen om beleidsafwegingen worden eerst besproken in de begeleidingscommissies.

P. Kock, Gezondheidsdienst voor Dieren, Deventer
E-mail: p.kock@gddeventer.com