Resultaten trendonderzoek ‘naleving van en draagvlak voor gedragsadviezen’ ronde 40 (18-24 juni 2024)
De RIVM Gedragsunit doet sinds de coronapandemie onderzoek naar naleving van en draagvlak voor de geldende gedragsadviezen. Sinds maart 2023 gelden er geen coronaspecifieke maatregelen meer. Wel gelden er basisadviezen om de verspreiding van infectieziekten in het algemeen te beperken: regelmatig handen wassen, hoesten en niezen in de elleboog, zorgen voor voldoende frisse lucht in binnenruimtes, thuisblijven wanneer je ziek bent, bij lichte klachten overleggen met je werkgever of je thuis kunt werken, en bij klachten fysiek contact vermijden met mensen die ernstig ziek kunnen worden van een luchtweginfectie. In het najaar worden mensen die een verhoogd risico lopen om ernstig ziek te worden door het coronavirus weer uitgenodigd voor een coronaprik. In dit trendonderzoek hebben we, onder meer, gekeken naar hoe mensen omgaan met de algemene adviezen, en hoe mensen aankijken tegen de coronaprik.
Het trendonderzoek werd tijdens de coronapandemie ingezet voor het landelijke Coronadashboard. In de eerste periode werd elke 3 weken een meting gedaan. Naarmate meer maatregelen werden afgeschaald, is het interval tussen metingen aangepast naar 4 weken, en later 6 weken (zie Achtergrondinformatie Trendonderzoek voor de precieze meetmomenten). Dit jaar is de frequentie verder verlaagd: er worden in 2024 2 metingen gedaan. De voorgaande meting was in december 2023.
Tussen 18 en 24 juni 2024 heeft de 40e meting plaatsgevonden. Voor het onderzoek wordt een steekproef getrokken uit een panel dat op demografische kenmerken zo representatief mogelijk is voor de Nederlandse bevolking. Aan deze meting hebben 5056 mensen deelgenomen. Deelnemers krijgen een vragenlijst over het volgen van en draagvlak voor de basis gedragsadviezen die nog gelden in Nederland. Deze rapportage is een beknopt verslag van de huidige meting.
Draagvlak en naleving van de gedragsadviezen
Draagvlak voor algemene adviezen stabiel
Draagvlak voor de gedragsadviezen hangt over het algemeen sterk samen met het opvolgen ervan. Acht op de tien deelnemers geven aan bekend te zijn met de huidige algemene adviezen om verspreiding van infectieziekten te beperken; ruim één op de tien geeft aan er gedeeltelijk bekend mee te zijn. Tijdens de vorige meting in december gaven ook ruim acht op de tien deelnemers aan bekend te zijn met de algemene adviezen.
Over het algemeen staat een meerderheid van de deelnemers achter de adviezen (Figuur 1). Ruim negen van de tien deelnemers staan achter het advies om de woning voldoende te ventileren, en acht op de tien mensen staan achter de adviezen om vaak je handen te wassen en om in je elleboog te hoesten of niezen. Zeven op de tien deelnemers staan achter het advies om thuis te blijven wanneer je ziek bent. Het advies om bij klachten fysiek contact met mensen die ernstig ziek kunnen worden van een luchtweginfectie te vermijden wordt ook door een grote meerderheid gesteund (ruim 8 op de 10). Wanneer het vermijden van fysiek contact niet mogelijk is (zoals bijvoorbeeld bij mantelzorg), geldt het advies een mondkapje te dragen. Vijf op de tien deelnemers staan hierachter.
Het laagste draagvlak zien we voor het advies om thuis te werken bij lichte klachten: hier staan ongeveer vijf van de tien deelnemers die thuis kunnen werken achter (in de totale groep deelnemers is dat vier op de tien).
Het draagvlak voor de algemene adviezen is daarmee in vergelijking met de vorige meting in december vrijwel gelijk gebleven.
Figuur 1. Draagvlak voor de algemene adviezen om luchtweginfecties te voorkomen
Naleving hygieneadviezen: hoesten en niezen in de elleboog voor de meesten een gewoonte, regelmatig handen wassen niet
Als we kijken in hoeverre deelnemers de adviezen opvolgen, zien we dat naleving van de drie algemene hygiëneadviezen - ventileren, hoesten en niezen in de elleboog, regelmatig handen wassen - redelijk stabiel is over de tijd, waarbij ventileren samenhangt met de buitentemperatuur (Figuur 2). We zien daarbij dat het advies om te hoesten en niezen in de elleboog meer een gewoonte is geworden voor jongere dan voor oudere deelnemers: in de huidige meting geven deelnemers van 70 jaar of ouder aan dit ongeveer de helft van de tijd te doen, terwijl 16-24 jarige deelnemers dit in bijna driekwart van de gevallen zeggen te doen (de overige leeftijdsgroepen zitten daar tussenin; cijfers niet in figuur).
Figuur 2. Trend in naleving van gedragsadviezen
In de trend over tijd (Figuur 2) tonen we hoeveel mensen aangeven 10 keer of vaker per dag hun handen te wassen. Er is ook specifieker gevraagd in welke situaties in de afgelopen week mensen hun handen hebben gewassen met water en zeep (Figuur 3). De meeste mensen geven aan vaak tot altijd hun handen te wassen na een toiletbezoek (85%). Op bezoek bij iemand met een kwetsbare gezondheid en voor het eten doet bijna de helft van de mensen dit. In de andere gevraagde situaties geeft minder dan de helft aan vaak tot altijd de handen te wassen.
Figuur 3. Situaties waarin deelnemers hun handen wassen
Naleving adviezen bij klachten: minderheid blijft thuis bij ziekte, ‘niet ziek genoeg’ belangrijke reden
In de huidige ronde had 36% van de deelnemers in de vier weken voorafgaand aan de meting minimaal één klacht die kan duiden op een luchtweginfectie en die zij niet toeschrijven aan een bestaande aandoening (Figuur 4). Dit percentage ligt lager ten opzichte van de vorige meting in december (51%). Het patroon over tijd komt overeen met wat wordt gevonden in de Infectieradar.
Figuur 4. Percentage deelnemers met minimaal één klacht die kan duiden op een luchtweginfectie
Van de mensen met klachten geeft 16% aan zich ziek te hebben gevoeld en 35% zich een beetje ziek te hebben gevoeld. Het algemene advies is om thuis te blijven als je je ziek voelt. Van de deelnemers die zich ziek voelden, zegt 25% in die periode thuis te zijn gebleven (van de deelnemers die zich een beetje ziek voelden was dat 10%), en 8% ging alleen naar buiten voor een frisse neus en/of om de hond uit te laten. Tweederde is naar buiten gegaan om andere redenen, bijvoorbeeld naar werk (35%) of om boodschappen te doen (46%). De kans dat deelnemers thuis waren gebleven terwijl ze zich ziek voelden was groter voor vrouwen, en kleiner voor deelnemers jonger dan 55 jaar (vergeleken met 70+); deelnemers die koorts hadden bleven ook vaker thuis. Naleving van dit advies hing verder vooral samen met hoe makkelijk mensen het vinden om het advies op te volgen, en in mindere mate met de overtuiging dat dit advies helpt om verspreiding van infectie te beperken, en in hoeverre mensen zien dat anderen dit advies opvolgen. Twee op de tien deelnemers vindt het (heel) moeilijk om dit advies op te volgen en is niet overtuigd dat thuisblijven wanneer je ziek bent (heel) veel helpt om verspreiding van luchtweginfecties te beperken.
Als we specifieker kijken naar deelnemers die in de vier weken voor deze meetronde naar hun werk of school zijn gegaan terwijl ze zich ziek voelden (35% van de deelnemers die zich ziek voelden deed dat), is de vaakst gekozen reden daarvoor dat men zich niet ziek genoeg voelde om thuis te blijven (77%). Ruim een derde geeft daarnaast aan belangrijke taken te hebben gehad die af moesten, en drie op de tien zeggen druk te hebben ervaren van de werkgever of docent om toch te komen. Ook zegt een kwart dat in zijn of haar omgeving bijna iedereen naar school of werk gaat bij ziekte. Weinig deelnemers (8%) geven aan dat onbekendheid met het advies de reden was om toch naar school of werk te gaan (Figuur 5).
Figuur 5. Redenen om wel naar school of werk te gaan voor deelnemers die ziek waren
Omgaan met mensen met een kwetsbare gezondheid
Mensen die klachten hebben wordt geadviseerd om fysiek contact met mensen die ernstig ziek kunnen worden van een luchtweginfectie te vermijden. 10% van de mensen met luchtwegklachten geeft aan fysiek contact gehad te hebben met iemand met een kwetsbare gezondheid. Daarvan droeg één op de tien daarbij een mondkapje. Twee op de tien gaven aan dat ze 1,5 meter afstand hielden in deze situatie.
Testen: klein deel doet nog een coronatest
Het is niet meer nodig om een coronatest te doen als je klachten hebt. 8% van de deelnemers met klachten heeft dat nog wel gedaan. Dit aantal is gedaald ten opzichte van de vorige meting in december, toen een kwart van de deelnemers met klachten dit nog deed. De belangrijkste redenen om te testen waren ‘ik vind het een fijn idee om te weten wat ik heb’ (50%), ‘om meer zekerheid te hebben dat ik iemand met een kwetsbare gezondheid die ik zou ontmoeten niet kon besmetten’ (33%), ‘om meer zekerheid te hebben dat ik anderen niet kon besmetten tijdens een evenement, bijeenkomst of activiteit’ (32%), ‘om meer zekerheid te hebben dat ik anderen niet kon besmetten toen ik op bezoek ging’ (27%)
Vaccinatie
In het onderzoek meten we vaccinatiebereidheid van deelnemers voor de coronaprik. Belangrijk bij de interpretatie is dat vaccinatiebereidheid zich niet altijd vertaalt naar gedrag (i.e., daadwerkelijk de prik gaan halen). Praktische barrières, verzuimen in actie te komen, of ‘het vergeten’ kunnen redenen zijn dat mensen die aangeven wel een prik te willen halen dat uiteindelijk toch niet doen.
Van de deelnemers aan dit onderzoek heeft 89% minimaal 1 coronaprik gehad. Van de deelnemers die aangeven dat ze vorig najaar in aanmerking kwamen voor een coronaprik, zegt 51% die gehaald te hebben. Dit najaar komen specifieke groepen mensen in aanmerking voor een coronaprik: mensen van 60 jaar of ouder, mensen tussen 18 en 60 die ook worden uitgenodigd voor een griepprik, en zorgmedewerkers met direct patiёntcontact. Dit is voorgelegd aan de deelnemers. Van de deelnemers jonger dan 60 jaar denkt op basis hiervan 21% in aanmerking te komen voor een coronaprik komend najaar.
Van alle deelnemers die in aanmerking zeggen te komen (incl alle deelnemers van 60 jaar of ouder) geeft 52% aan de coronaprik komend najaar (waarschijnlijk) wel te willen halen (35% waarschijnlijk of zeker niet, 13% weet het nog niet). De vaccinatiebereidheid is het hoogst onder de groep deelnemers van 70 jaar en ouder: van deze groep wil 65% waarschijnlijk of zeker wel een coronaprik halen komend najaar (Figuur 6).
Figuur 6. Vaccinatiebereidheid voor de coronaprik dit najaar onder verschillende doelgroepen
Ter vergelijking is deelnemers die in aanmerking komen ook gevraagd of zij de griepprik dit najaar willen halen (Figuur 7). Mensen die in aanmerking komen voor de coronaprik, komen ook in aanmerking voor de griepprik.
Op dit moment zegt 67% van de deelnemers die komend najaar in aanmerking denken te komen voor de griepprik deze waarschijnlijk of zeker wel te gaan halen. 28% wil dat waarschijnlijk of zeker niet, en 5% weet het nog niet. De bereidheid voor het halen van de griepprik ligt op dit moment dus hoger dan die voor het halen van de coronaprik.
Figuur 7. Vaccinatiebereidheid voor de griepprik dit najaar onder verschillende doelgroepen
Hoe denken mensen over de coronaprik?
Redenen om geen coronaprik te willen
Voor deelnemers die aangeven dit najaar waarschijnlijk geen coronaprik te willen halen (maar wel in aanmerking komen), zijn de meest gekozen redenen: ‘ik denk dat ik door besmettingen en/of eerdere vaccinaties voldoende beschermd ben’ (38%), ‘ik denk dat het niet meer nodig is voor het bestrijden van de crisis, de pandemie is voorbij (37%)’, en ‘ik vertrouw op mijn eigen immuunsysteem’ (27%; Figuur 8).
Figuur 8. Redenen van deelnemers om geen coronaprik te willen halen
Mensen hebben verschillende overtuigingen over de coronaprik. In Figuur 9 zijn de overtuigingen te zien van deelnemers die in aanmerking komen voor een coronaprik komend najaar (inclusief alle deelnemers ouder dan 60 jaar). Van de deelnemers die op dit moment aangeven komend najaar (waarschijnlijk) wel een coronaprik te willen, is een meerderheid overtuigd dat de coronaprik veilig is en beschermt. Van de deelnemers die nu aangeven geen coronaprik te willen komend najaar, zijn maar drie op de tien overtuigd van de voordelen. Bijna de helft van de deelnemers die aangeven geen coronaprik te willen komend najaar maakt zich zorgen over bijwerkingen of onbekende lange termijngevolgen. Dit komt weinig voor onder deelnemers die de coronaprik wel willen halen (minder dan één op de tien van hen heeft die zorgen). Deelnemers die nog twijfelen over de coronaprik komend najaar zitten er tussenin: een meerderheid is overtuigd van de voordelen van de coronaprik, maar twee op de tien hebben ook zorgen over bijwerkingen of lange termijngevolgen.
Figuur 9. Overtuigingen van deelnemers over de coronaprik
In verklarende regressiemodellen is te zien dat de kans dat deelnemers die ouder zijn dan 60 jaar (waarschijnlijk) wel een coronaprik willen halen - in vergelijking met de kans dat zij(waarschijnlijk) geen coronaprik willen - groter is als zij ouder zijn en een hbo (hoger beroepsonderwijs)- of wo-opleiding hebben afgerond. De kans dat mensen uit deze doelgroep een coronaprik willen komend najaar hangt het sterkst samen met de overtuiging dat vaccinatie helpt om te voorkomen dat de zorg overbelast raakt. Daarnaast is de kans groter dat deelnemers een coronaprik willen naarmate zij sterker overtuigd zijn dat vaccinatie hen beschermt tegen het coronavirus, dat familie en vrienden ook een prik zullen halen, en dat een vaccin dat goedgekeurd is voor de Nederlandse markt veilig is. Ook schatten deelnemers die (waarschijnlijk) een coronaprik willen halen de kans groter in dat er komend najaar een nieuwe golf coronabesmettingen zal zijn, en vinden zij het erger om besmet te raken of een ander te besmetten.
Voor deelnemers jonger dan 60 (niet-zorgverlener) die in aanmerking komen voor een coronaprik, is de kans dat zij die (waarschijnlijk) willen halen groter naarmate zij ouder zijn. Er is geen duidelijk verband met opleidingstype. Vaccinatiebereidheid in deze doelgroep hangt het sterkst samen met de overtuiging dat het vaccin veilig is. Daarnaast is de kans groter dat zij de coronaprik (waarschijnlijk) willen halen naarmate zij sterker overtuigd zijn dat vaccinatie helpt om te voorkomen dat de zorg overbelast raakt, en dat familie en vrienden ook een coronaprik zullen halen. Verder speelt voor deze doelgroep sterk mee hoe erg zij het zouden vinden om een ander te besmetten, en in mindere mate hoe groot ze de kans schatten dat er komend najaar een nieuwe golf besmettingen zal zijn.
Wat helpt om een keuze te maken?
Deelnemers die nog niet zeker zijn van hun keuze voor wel of geen coronaprik is gevraagd wat hen zou kunnen helpen om een keuze te maken. Meer dan de helft van hen zegt niets extra’s nodig te hebben. Een kwart geeft aan dat zij meer informatie zouden willen over de effectiviteit van de coronaprik, en een vijfde wil meer informatie over de veiligheid (Figuur 10).
Figuur 10. Verschillende vormen van hulp bij keuze coronaprik.
Zorgen over het coronavirus
Het aantal deelnemers dat zich zorgen maakt over het coronavirus is de laatste paar metingen al erg laag ten opzichte van tijdens de pandemie, en is sinds de vorige meting ongeveer gelijk gebleven: minder dan 1 op de 10 zegt zich nog zorgen te maken over het coronavirus (Figuur 11). Onder mensen met een kwetsbare gezondheid (door een onderliggende aandoening of door een hogere leeftijd (70+)) is het aantal mensen dat zich zorgen maakt iets hoger dan onder mensen zonder kwetsbare gezondheid (11% vs. 6%).
Figuur 11. Percentage deelnemers dat zich zorgen maakt over het coronavirus
Ruim een derde van de deelnemers geeft aan (erg) hun best te doen om te voorkomen dat ze besmet raken met het coronavirus. Dat is stabiel ten opzichte van de vorige meting maar toont over de langere termijn een dalende trend (Figuur 12). Deelnemers met een kwetsbare gezondheid geven vaker aan hun best te doen (ruim 5 op de 10) dan deelnemers zonder kwetsbare gezondheid (minder dan 3 op de 10).
Figuur 12. Percentage deelnemers dat zijn/haar best zegt te doen om besmetting met het coronavirus te voorkomen.
Deelnemers verwachten komend najaar weinig overlast van het coronavirus
Twee op de tien deelnemers denken dat het (zeer) waarschijnlijk is dat ze komend najaar besmet zullen raken met het coronavirus. Deelnemers van 70 jaar of ouder schatten die kans het laagst in (6% denkt dat dit (zeer) waarschijnlijk is); deelnemers tussen 25 en 39 jaar het hoogst (29% denkt dat dit (zeer) waarschijnlijk is; Figuur 13a). Drie op de tien deelnemers denken dat het (zeer) waarschijnlijk is dat er komend najaar een nieuwe golf coronabesmettingen komt, onder deelnemers uit de leeftijdsgroepen 16-24 jaar en 70 jaar of ouder denken twee op de tien dat. (Figuur 13b). Vorig najaar (meting 37) dachten nog vier op de tien deelnemers dat een nieuwe coronagolf (zeer) waarschijnlijk zou zijn. De kans dat het coronavirus komend najaar opnieuw zorgt voor drukte in de ziekenhuizen wordt gemiddeld door ruim een op de tien deelnemers als (zeer) waarschijnlijk gezien (Figuur 13c).
Figuur 13a. Geschatte waarschijnlijkheid coronabesmetting deze winter, uitgesplitst naar leeftijd
Figuur 13b. Geschatte waarschijnlijkheid nieuwe coronagolf deze winter, uitgesplitst naar leeftijd
Figuur 13c. Geschatte waarschijnlijkheid overbelasting van de zorg, uitgesplitst naar leeftijd
Deelnemers is ook gevraagd hoe erg ze het zouden vinden als ze besmet zouden raken met het coronavirus. Drie op de tien deelnemers geeft aan dat ze dit (heel) erg zouden vinden. Hier zien we een duidelijk verband met leeftijd: van de deelnemers tussen de 55 en 69 en deelnemers van 70 jaar of ouder zou respectievelijk 35% en 53% dat (heel) erg vinden. In de leeftijdsgroepen daaronder ligt dit tussen de 15 en 24% (Figuur 14a). Een veel groter aantal deelnemers (gemiddeld zes op de tien) zou het (heel) erg vinden om een ánder te besmetten. Ook dit ligt hoger voor deelnemers tussen de 55 en 69 jaar (71%) en deelnemers van 70 jaar of ouder (81%; Figuur 14b).
Figuur 14a. Ervaren ernst coronabesmetting, uitgesplitst naar leeftijd
Figuur 14b. Ervaren ernst om een ander te besmetten, uitgesplitst naar leeftijd
Vertrouwen in het coronabeleid
Deelnemers aan het onderzoek wordt gevraagd hoeveel vertrouwen zij hebben in het beleid van de overheid om het coronavirus onder controle te houden. Ten opzichte van de vorige meting is het vertrouwen in het coronabeleid van de overheid licht gestegen (Figuur 15). 45% van de deelnemers heeft redelijk tot veel vertrouwen in het coronabeleid; 32% heeft een beetje vertrouwen, en 23% weinig of geen vertrouwen.
Het vertrouwen in het coronabeleid is het hoogst onder deelnemers van 55 jaar of ouder, ruim vijf op de tien van hen hebben (redelijk) veel vertrouwen in het coronabeleid (twee op de tien hebben weinig tot geen vertrouwen; drie op de tien een beetje). Onder deelnemers tussen de 25 en 39 jaar is het vertrouwen het laagst: minder dan vier op de tien hebben (redelijk) veel vertrouwen, en drie op de tien weinig tot geen (cijfers niet in figuur).
Figuur 15. Vertrouwen in het coronabeleid van de overheid over tijd.
Deelnemers is deze ronde voor het eerst ook gevraagd hoeveel vertrouwen ze hebben in de manier waarop de Nederlandse overheid probeert een nieuwe pandemie te voorkomen. Deelnemers zijn daarover verdeeld: ruim een derde heeft daar (redelijk) veel vertrouwen in, een derde heeft geen of weinig vertrouwen, en een derde heeft een beetje vertrouwen. Ook hier zien we dat het vertrouwen gemiddeld hoger is bij oudere deelnemers dan bij jongere deelnemers, waarbij de groep 25-39 jarigen het minste vertrouwen heeft in de manier waarop de overheid probeert een nieuwe pandemie te voorkomen (Figuur 16).
Figuur 16. Vertrouwen in de manier waarop de overheid een nieuwe pandemie probeert te voorkomen
(Sociale) activiteiten en thuiswerken
In het onderzoek meten we ook in welke mate deelnemers sociale activiteiten ondernemen. Op dit moment zijn er geen gedragsadviezen die hieraan beperkingen opleggen, zoals tijdens de pandemie soms wel het geval was. Het is interessant om ook in de huidige ‘normale’ context te meten waarvoor mensen buitenshuis komen en welke factoren daarmee samenhangen, om veranderingen in een niet-normale context beter te kunnen duiden. Figuur 17 toont het percentage deelnemers dat heeft aangegeven in de week voorafgaand aan de meting naar buiten te zijn geweest voor een activiteit. Ruim negen op de tien deelnemers zijn naar buiten geweest voor boodschappen, acht op de tien gingen op bezoek bij vrienden of familie of een frisse neus halen en zeven op de tien gingen naar het werk. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de vorige meting (december 2023), maar als we verder terugkijken zien we dat het aantal mensen dat naar werk gaat of vrienden en familie bezoekt duidelijk hoger is dan tijdens de pandemie.
Figuur 17. Percentage deelnemers dat in de week voorafgaand aan de meting minimaal 1 keer naar buiten is geweest voor werk, boodschappen, bezoek aan familie/vrienden, en een frisse neus
De helft van de deelnemers geeft aan in de week voorafgaand aan het onderzoek een horecagelegenheid te hebben bezocht. Vier op de tien deelnemers gingen naar een feestje, en twee op de tien naar een culturele instelling. Het bezoek aan horeca of feestjes ligt daarmee wat hoger dan tijdens de vorige meting in december, maar is vergelijkbaar met dezelfde periode vorig jaar (zomer 2023) (Figuur 18).
Figuur 18. Percentage deelnemers dat in de week voorafgaand aan de meting minimaal 1 keer naar buiten is geweest voor bezoek aan horeca, een culturele instelling, of een feestje
Deelnemers is ook gevraagd naar thuiswerken. 35% geeft aan niet thuis te kunnen werken. 35% van de werkende deelnemers werkt minimaal 8 uur per week thuis. Dat aantal is al enige tijd stabiel (cijfers niet in figuur). Als we kijken naar het percentage van hun werktijd dat deelnemers die thuis kúnnen werken dat ook doen, zien we daarin een geleidelijk dalende trend die zich lijkt te stabiliseren rond de 35% van het aantal werkuren (Figuur 19).
Figuur 19. Percentage dat deelnemers thuiswerken van hun gewerkte uren
Welzijn
Psychische gezondheid laagst onder jongeren; weinig verschil tussen leeftijdsgroepen in ervaren eenzaamheid
Vanaf ronde 32 zijn vragen over psychische gezondheid en ervaren eenzaamheid opgenomen in het trendonderzoek; voor die tijd werd dit gemeten in het cohort vragenlijstonderzoek. Psychische gezondheid (Figuur 20) neemt toe met leeftijd: ruim zeven op de tien 16-54-jarige deelnemers lijkt psychisch gezond (gemeten met de MHI-5, een internationaal gevalideerd meetinstrument), tegenover negen op de tien deelnemers van 55 jaar of ouder. Deze aantallen zijn stabiel gebleven ten opzichte van de vorige meting in december 2023.
Figuur 20. Percentage deelnemers dat psychisch gezond is (op basis van MHI-5), uitgesplitst naar leeftijdsgroepen
We zien tijdens deze meting dat ervaren eenzaamheid (Figuur 21) voor alle leeftijdsgroepen redelijk stabiel is ten opzichte van de vorige meting in december 2023. Vier op de tien deelnemers zijn enigszins of sterk eenzaam (zoals gemeten met de gevalideerde De Jong-Gierveld schaal). De verschillen tussen leeftijdsgroepen nemen af.
Figuur 21. Percentage deelnemers dat rapporteert enigszins of sterk eenzaam te zijn
Uitgebreider onderzoek naar de gevolgen van de pandemie op de (mentale en lichamelijke) gezondheid van mensen in Nederland wordt gedaan door het Netwerk Gezondheidsonderzoek bij Rampen (GOR). Meer informatie is hier te vinden: Gezondheidsonderzoek COVID-19.
Over de deelnemers
Aan de 40e ronde deden 5.056 deelnemers mee. De man-vrouw, leeftijds- en opleidingsverdelingen staan gepresenteerd in Tabel 1.
De door ons gepresenteerde cijfers worden gewogen naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en provincie zodat ze een zo representatief mogelijk beeld geven van de Nederlandse bevolking.
|
N = 5.056 |
|
---|---|---|
Geslacht |
man |
47,3% |
|
vrouw |
52,4% |
Leeftijd |
16-24 jaar |
7,1% |
|
25-39 jaar |
20,4% |
|
40-54 jaar |
18,3% |
|
55-69 jaar |
34,5% |
|
70+ |
19,7% |
Opleidingsniveau |
laag |
21,8% |
|
midden |
38,2% |
hoog | 39,9% |
Tabel 1: Achtergrondkenmerken van de deelnemers.