De bij de screening gebruikte test moet deelnemers die de ziekte hebben, kunnen onderscheiden van degenen die de ziekte niet hebben.

Een test moet het onderscheid kunnen maken tussen twee groepen: “mogelijk ziek” versus “niet ziek” of “risicogroep” versus “geen risicogroep”.

Denk bijvoorbeeld aan een test die aangeeft dat iemand door leefstijl en overgewicht een hoog risico loopt om hart- en vaatziekten te ontwikkelen.

Het gaat bij een test niet altijd om het opsporen van een ziekte of risico. Een zwangerschapstest stelt vast of er wel of geen sprake is van zwangerschap. Hoe goed een test het onderscheid kan maken tussen twee groepen, hangt nauw samen met de testeigenschappen: specificiteit en sensitiviteit.

Welke testuitslagen zijn er?

Bij een test van het bevolkingsonderzoek zijn twee uitslagen mogelijk:

  • De uitslag is “niet-afwijkend” of “negatief”. Dit betekent dat iemand de ziekte niet heeft of niet tot de risicogroep behoort.
  • De uitslag is “afwijkend” of “positief”. Dit betekent dat iemand de ziekte of toestand wel heeft. Of tot een risicogroep behoort. Extra onderzoek kan nodig zijn om dat te bevestigen.

Maar soms verschilt de uitslag van de werkelijkheid.

Uitslag is terecht-negatief

Een testuitslag is terecht “negatief” of “niet-afwijkend” als de uitslag negatief is (‘u bent niet ziek’) en iemand de ziekte ook echt niet heeft. Deze uitslag heet terecht-negatief.

Uitslag is terecht-positief

Een testuitslag is echt “positief” of “afwijkend” als de uitslag positief is (‘u bent ziek’) en de deelnemer de ziekte ook echt heeft. Dit zijn de mensen die de screening wil opsporen.

Door vroege opsporing van een ziekte en vroege behandeling is de kans groter dat iemand geneest, of dat de ziekte minder ernstig verloopt. Bij vroeg opsporen van een risico op ziekte kan de ziekte soms door behandeling of aanpassing van de levensstijl voorkomen worden. Desalniettemin kan de screening ook bij mensen met een terecht positieve uitslag nadelen hebben:

Er zijn ook nadelen aan een terecht positieve uitslag:

  • Het is mogelijk dat de deelnemer ook zou zijn genezen als de aandoening later was gevonden op basis van klachten of symptomen. In dat geval is de deelnemer is er dus niets mee opgeschoten dat de ziekte in een vroeg stadium is ontdekt.
  • Het is mogelijk dat iemand niet geneest van de ziekte ondanks vroege opsporing en behandeling. Deze deelnemer had misschien liever niet zo vroeg van de ziekte geweten.
  • Mogelijk heeft iemand de ziekte wel, maar ontwikkelt de ziekte zich niet verder. Opsporing en behandeling waren dan eigenlijk niet nodig. Hier is dus sprake van overdiagnostiek en overbehandeling.

Uitslag is fout-positief

Een testuitslag is fout-positief als de uitslag “positief” of “afwijkend” is (‘u bent ziek’), maar bij vervolgonderzoek blijkt dat iemand de ziekte niet heeft. In het figuur is dit het groene poppetje rechtsonder in de figuur.
Deze mensen zijn onterecht ongerust gemaakt. De meeste mensen zijn opgelucht als verder onderzoek geen afwijkingen vindt. Een klein deel van de mensen blijft toch ongerust.

Bij screening is het belangrijk te letten op “overdiagnostiek”. Dit is niet hetzelfde als een fout-positieve uitslag. Lees ook: 'Overdiagnostiek en overbehandeling'.

Uitslag is fout-negatief

Een testuitslag is fout-negatief als de uitslag “negatief” of “niet-afwijkend” is (‘u bent niet ziek’) maar de deelnemer de ziekte wel heeft. In het figuur is dit het rode poppetje rechtsboven in het figuur.

Deze mensen worden onterecht gerustgesteld. Het gevolg kan zijn dat deze mensen bij klachten te laat naar de huisarts gaan of doorgaan met ongezond gedrag (bijvoorbeeld roken). Na een periode van opluchting volgt de teleurstelling als de ziekte alsnog gediagnosticeerd wordt.