Het moge duidelijk zijn dat antibioticaresistente bacteriën zich niet aan landsgrenzen houden. Het is dan ook van groot belang internationaal de handen op elkaar te krijgen en samen op te trekken bij de bestrijding ervan. Daarom spant het RIVM zich in om zijn kennis en ervaring wereldwijd in te zetten. Tjalling Leenstra en Pita Spruijt van het RIVM lichten toe hoe dat in zijn werk gaat.

Inmiddels is wel zo’n beetje bekend wat er inhoudelijk moet gebeuren. Dat wordt ook internationaal gecommuniceerd, onder andere via de WHO World Health Organization (World Health Organization). Het gaat om juist gebruik van antibiotica, dus alleen als het nodig is, een goede basishygiëne (zoals handen wassen), vooral in de gezondheidszorg, een surveillancesysteem dat inzicht geeft waar antibioticaresistente bacteriën voorkomen, en de beschikbaarheid van geschoold gezondheidszorgpersoneel.

Wat is internationaal nodig?

“Het is uitdaging om die abstracte adviezen te vertalen naar de praktijk”, aldus Leenstra. “Het RIVM is er goed in om de Nederlandse ervaringen en inhoudelijke kennis voor die vertaalslag in te zetten. We hebben een goede reputatie op dat gebied.” We doen dat door mensen lokaal te trainen in kleinschalige projecten met het idee die op termijn uit te breiden, vertelt Leenstra. “Het belangrijkste is dat we kennis en best practices aanreiken en daarbij aansluiten bij wat er in een land al gaande is op het gebied van antibioticaresistentie. Dat kan per land verschillen.” Inmiddels zijn projecten opgezet in Oost-Europa en Centraal-Azië.

Het mooie is dat we met deze werkwijze eigenlijk meer bereiken dan de bestrijding van antibioticaresistentie alleen, vervolgt Spruijt. We zetten bij samenwerkingen bijvoorbeeld in op het belang van goede handhygiëne. Behalve dat je hiermee tegengaat dat resistente bacteriën zich verspreide, is handenwassen onderdeel van  infectieziektebestrijding in de brede zin. Zo helpen we de volksgezondheid wereldwijd te verbeteren.

Wat zijn de beperkingen?
Internationaal zijn er nog veel beperkingen voor een goede public health. De bestrijding van antibioticaresistente is misschien nog wel meer kwestie van prioriteit dan van geld, stelt Leenstra. Want wat is een gezond leven waard? Wij in het Westen hebben minder fundamentele zorgen en kunnen daardoor vooruit denken. We hebben ook een public health-infrastructuur en een goede zorgverzekering. En we beschikken over artsen-microbiologen met een duidelijke rol voor infectiepreventie in ziekenhuizen. Die voorzieningen ontbreken elders vaak. Ondanks grote economische groei en modernisering, hebben veel landen nog een verouderd (publiek) gezondheidszorgsysteem.

Hoe zit het met Europa?

En ook in Europa is er veel te winnen. De cultuurverschillen tussen Europese landen zijn heel groot, wat het lastig maakt om gezamenlijk antibioticaresistentie te bestrijden. Dat gaat verder dan het relatieve gemak in sommige landen waarmee antibiotica wordt voorgeschreven. Het gaan dan bijvoorbeeld over de ‘positie’ van de veterinaire zorg versus de gezondheidszorg voor mensen - de zogeheten One Health-gedachte om de problematiek integraal vanuit de zorg voor mens, dier en milieu aan te pakken. In sommige landen wordt bijvoorbeeld de brug naar veterinair geslagen, maar in andere zien ze het belang van die verbinding niet in, aldus Spruijt. De vraag wie voor wat betaalt loopt er ook doorheen.

Verder verschilt de definitie van One-Health per land, vertelt Leenstra. “Bij ons staat de zorg voor de mens centraal, en alles wat daarop van invloed kan zijn wil je daarin betrekken. Dat is niet in elk land zo. We moeten dus heel duidelijk zijn in wat we eronder verstaan.”