Go to abstract

Samenvatting

In Nederland worden, net als in andere Europese landen, veel verschillende bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater aangetroffen. Sommige van deze stoffen overschrijden de normen voor de waterkwaliteit, maar het kan per land verschillen bij welke stoffen dat aan de orde is. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM en Rijkswaterstaat naar de manier waarop bestrijdingsmiddelen in het buitenland worden aangepakt. Er zijn meerdere verklaringen voor de verschillen. Zo hebben landen uiteenlopende meetprogramma's en worden gegevens anders geïnterpreteerd. Bovendien zijn landschap en klimaat van invloed op de soorten gewassen die kunnen worden geteeld, en daarmee op de bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt, in welke hoeveelheid en wanneer. Typisch voor Nederland zijn bijvoorbeeld de vele kassen die het hele jaar door in bedrijf zijn. Een andere belangrijke factor is dat landen verschillende waterkwaliteitsnormen hanteren. Uit het onderzoek blijkt dat normen voor dezelfde stof substantieel kunnen verschillen tussen landen. Deze verschillen bepalen of een stof als probleem wordt gezien of niet. Bovendien heeft Nederland voor meer stoffen een norm afgeleid dan andere landen, waardoor stoffen daar niet altijd in beeld komen als probleemstof. Een aanbeveling is dan ook om binnen Europa de waterkwaliteitsnormen voor bestrijdingsmiddelen beter op elkaar af te stemmen. Dit zou kunnen door al tijdens het Europese toelatingsproces voor bestrijdingsmiddelen gezamenlijk waterkwaliteitsnormen vast te stellen. Uit het onderzoek blijkt verder dat voor een aantal Nederlandse probleemstoffen de waternormen moeten worden herzien om tot een goed oordeel te kunnen komen. Voor deze stoffen zijn nu alleen indicatieve normen beschikbaar; bij een herziening volgens de nieuwste inzichten zou het probleem minder groot kunnen zijn. Daarnaast zijn er stoffen die ten onrechte niet als probleemstof worden herkend omdat de indicatieve norm zeer waarschijnlijk te hoog is.

Abstract

In the Netherlands many different pesticides are detected in surface waters. Some of these compounds exceed the water quality standards. An inventory of RIVM and RWS on how other countries deal with pesticides and water quality shows that other countries face similar problems, but the substances may differ from place to place. There are several reasons for this. Countries have different monitoring programs and data may be interpreted in a different way. Furthermore, landscape and climate determine the crops that are cultivated, and in this way also influence the choice of pesticides, the amount used and timing of application. For example, the Netherlands is typical for the large number of greenhouses that operate whole year round. Another important factor is that water quality standards for the same compounds differ substantially between countries. These differences determine whether or not a compound is considered to be a problem for water quality. In addition it is noted that the Netherlands have derived water quality standards for much subtances than in other countries. When standards are not available, compounds may not be identified as problematic. It is recommended to coordinate the derivation of water quality standards for pesticides in Europe. An option could be to set mutually approved standards already during the European process of pesticide approval. The present research shows that revision of water quality standards is needed to draw conclusions on some compounds that have now been identified as problematic on the basis of indicative values. A revision on the basis of the latest methodology and using all available data may show that problems are less than assumed now. However, there are also substances that are not identified as being a problem, whereas the indicative standards is most likely too high.

Resterend

Grootte
2.26MB