Go to abstract

Samenvatting

De hoeveelheid organische stof en zware metalen in de bodem van landbouwgrond en bos is tussen 1993 en 2003 niet aantoonbaar veranderd. Waargenomen verschillen vallen binnen de variatie van de meetresultaten. Dit blijkt uit een vergelijking van twee cycli van metingen van het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB), dat door het RIVM wordt beheerd. Zware metalen en organische stof zitten van nature in de bodem. Daarnaast komen zware metalen in landbouwgronden terecht via kunst- en dierlijke mest, en in bosgronden via de lucht. In de onderzochte periode zijn per saldo te weinig zware metalen aan de bodem toegevoegd om dat in deze meetperiode terug te zien in de bodemanalyses. Het LMB is een meerjarig meetprogramma met circa tweehonderd locaties, voornamelijk op landbouwgrond. De metingen worden elke zes jaar uitgevoerd op tien combinaties van grondgebruik en grondsoort. De eerste cyclus vond plaats tussen 1993 en 1997, de tweede tussen 1999 en 2003. In de eerste meetronde zijn de bodemlagen van 0 tot 10 en 30 tot 50 cm en het bovenste grondwater bemonsterd. Analyses zijn uitgevoerd op organische stof, zware metalen en organische microverbindingen. In de tweede meetronde is alleen de bodemlaag van 0 tot 10 cm bemonsterd en geanalyseerd op organische stof en zware metalen. In deze ronde namen voor de eerste keer landbouwbedrijven op lössgrond deel. Van hen is ook de bodemlaag 30 tot 50 cm bemonsterd en zijn analyses op organische microverbindingen uitgevoerd. Landbouwbedrijven op zand en zeeklei bleken over het algemeen lagere gehalten aan zware metalen te hebben. Bedrijven op veen, rivierklei en löss hebben daarentegen hogere gehalten aan zware metalen, maar de interventiewaarden hiervoor worden op geen enkel bedrijf overschreden. Ook in de 'strooisellaag' in de bossen, de bovenste bodemlaag, zijn hogere gehalten gemeten. De zandbodemlaag in de bossen heeft veel lagere gehalten aan zware metalen dan de strooisellaag, omdat de metalen daar niet doorheen komen.

Abstract

Levels of organic matter and heavy metals in Dutch agricultural and forest soils have not changed significantly between 1993 and 2003. Observed differences fall within the variation of the measurements. This is the result of a comparison of measurements made by the Dutch National Soil Quality Monitoring Network (LMB) during two sampling periods. The LMB is administered by RIVM.
Heavy metals occur naturally in soils. Heavy metals can also be added to agricultural soils through the use of fertilizers and animal manure and deposited on forest soils as a result of atmospheric precipitation. However, during the sampling period, the net amount of heavy metals added to the soil from external sources was too low relative to present levels to be detectable in the soil analyses.
LMB is a long-term monitoring network with two hundred sampling locations, mainly on agricultural farms. Measurements are made at six-year intervals on soil sampled from ten different combinations of soil and land use types. The first measuring cycle was during 1993-1997, and the second cycle during 1999-2003.
In the first LMB cycle, samples were taken from soils at depths of 0-10 and 30-50 cm and from the upper ground water and subsequently analysed for organic matter, heavy metal and organic microsubstance content. In the second LMB cycle, only the 0-10 cm soil layer was sampled, and the samples were analysed for organic matter and heavy metal content. Farms on loess soil were included as sampling locations for the first time in the second cycle. On these farms, the 30-50 cm soil layer was sampled and organic micro-substances were analysed.
In general, agricultural farms on sandy and marine clay soils appear to have lower heavy metal levels, whereas those on peat, river clay and loess soils have higher heavy metal levels. However, the legal intervention levels for heavy metals are not surpassed on any farm in the monitoring network. Higher levels of heavy metals are also found in the litter layer in forests. In

Resterend

Grootte
875KB