Nederland is de afgelopen decennia geconfronteerd met grote uitbraken van zoönosen zoals aviaire influenza in 2003 en Q-koorts in de periode 2007 – 2010 waarbij meer meer dan 4.000 mensen werden getroffen. Recenter, sinds 2011, wordt er tularemie onder hazen en mensen gemeld. Dit illustreert de noodzaak van een goede medische/veterinaire samenwerking om opkomende zoönotische infectieziekten te bestrijden. In juni 2011 is een formele samenwerking in de signalering en bestrijding van zoönosen officieel van start gegaan met het Signaleringsoverleg-Zoönosen (SO-Z Signaleringsoverleg Zoönosen (Signaleringsoverleg Zoönosen)). Dit overleg bestaat nu 5 jaar. Het SO-Z maakt deel uit van de landelijke zoönosestructuur voor signalering, beoordeling en bestrijding van zoönosen. Nederland loopt wereldwijd voorop met deze zoönosestructuur. In dit artikel wordt teruggeblikt op het ontstaan van het SO-Z en wordt ingegaan op de inhoud van het overleg evenals haar impact toegelicht.

content

Auteurs: E. Fanoy, C. Swaan, T. Kramer, M. De Rosa, H.J. Roest, E. Broens, F. Slijkerman-Megelink,P. Vellema, D. Notermans, K. Maassen, J. van der Giessen

Infectieziekten Bulletin: september 2016, jaargang 27, nummer 7

Hoe is het SO-Z Signaleringsoverleg Zoönosen (Signaleringsoverleg Zoönosen) ontstaan?

Voor niet-meldingsplichtige zoönosen bestaat geen wetgeving over wie welke acties moet ondernemen voor de bronopsporing en bestrijding van deze ziekten. Tijdens de Q-koortsuitbraak in 2007-2009 bijvoorbeeld, was Q-koorts wel meldingsplichtig voor artsen en laboratoria, maar niet voor dierenartsen en veterinaire laboratoria wat een effectieve Q-koortsbestrijding bemoeilijkte. Het verloop van de Q-koortsuitbraak toonde dan ook het brede belang aan van een structureel overleg om signalen over zoönosen, en de mogelijke risico’s voor mensen, uit te wisselen en te bespreken. In 2008 werd daarom binnen het onderzoeksprogramma EmZoo Emerging Zoonoses (Emerging Zoonoses) (Emerging Zoonoses), dat door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel (LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)) werd gefinancierd, een pilotproject opgezet waarbij experts van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD Gezondheidsdienst voor Dieren (Gezondheidsdienst voor Dieren)), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)), het Centraal Veterinar Instituut (CVI Central Veterinary Institute (Central Veterinary Institute)) en de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, tweewekelijks bijeen kwamen om zoönosesignalen uit te wisselen. In deze pilot speelden het leren kennen en begrijpen van elkaars werelden een belangrijke rol, maar privacykwesties bleken soms een struikelblok om signalen openlijk te kunnen delen. Er was behoefte aan duidelijkheid over verantwoordelijkheden voor vervolgacties. Samen met de aanbevelingen uit de Q-koortsevaluatie (Eindrapport van de Evaluatiecommissie Q-koorts) leidde dit tot de opzet van een landelijke zoönosenstructuur door de verantwoordelijke ministeries van LNV, Economische Zaken (EZ Economische Zaken (Economische Zaken)) en en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)) voor signalering en bestrijding van zoönosen. Binnen deze medische/veterinaire risicoanalysestructuur vindt landelijke signalering van (opkomende) zoönosen plaats bij, of tussentijds onder deelnemers van het SO-Z. Het SO-Z kwam vervolgens officieel voor het eerst bijeen in juni 2011 en vormt sindsdien een belangrijke schakel in deze zoönosenstructuur.


 

 

Figuur 1. Zoönosestructuur (klik op de figuur voor een grote weergave)


Wat is en doet het SO-Z?

Het SO-Z komt maandelijks bijeen. In het SO-Z beoordelen deskundigen uit zowel de medische- als de veterinaire sector regionale, landelijke en internationale (mogelijke) zoönosesignalen afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs. De kerngroep bestaat uit RIVM, Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)), GD, CVI, FD Faculteit Diergeneeskunde (Faculteit Diergeneeskunde), Dutch Wildlife Health Center (DWHC Dutch Wildlife Health Centre (Dutch Wildlife Health Centre)) en NVWA. Belangrijke signalen die tussentijds binnenkomen kunnen betrokken SO-Z-deelnemers meteen beoordelen en onderling afstemmen.

 

 

Toekomst van het SO-Z

Na 5 jaar blijft het SO-Z een overleg waar veterinaire en humane partijen op constructieve wijze signalen uitwisselen, waarbij nu de fase aanbreekt van het actief uitdragen van de structuur naar andere landen in de wereld, omdat zoönosen zich niet beperken tot landsgrenzen. Dit jaar organiseert het SO-Z om die reden onder Nederlands voorzitterschap een workshop voor alle Europese landen over signalering van zoönosen met het SO-Z als voorbeeld. Ten slotte streeft het SO-Z ernaar om tot een systematische beoordeling van signalen te komen. Binnen het SO-Z in Nederland werkt men aan continue professionalisering van de aanpak van de signalen. De landelijke website www.onehealth.nl biedt hierin een verbindende factor voor kennisuitwisseling.

Afhankelijk van de signalen en de expertise kunnen zo nodig experts van andere organisaties uitgenodigd worden. Leden van het SO-Z beoordelen of er naar aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn. Het SO-Z maakt maandelijks relevante signalen beschikbaar voor professionals, die zich bezighouden met zoönosen. Analoog aan (lab)inf@ct, is ook Vetinf@ct Vetinfact (Vetinfact) opgezet, waarmee berichten via e-mail naar o.a. aangesloten dierenartsen verzonden kunnen worden. Verdere acties in de volgende schakel van de zoönosenstructuur, zoals het bijeenroepen van een responsteam zoönosen (RT Real Time (Real Time)-Z) of deskundigenberaad zoönosen, kan de Landelijke Coördinatie Infectiebestrijding (LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding)) van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb Centre for Infectious Disease Control (Centre for Infectious Disease Control))-RIVM initieren op verzoek van de SO-Z-voorzitter (zie figuur zoönosestructuur). Ten slotte worden relevante signalen uit het SO-Z ook besproken in het humane Signaleringsoverleg (SO). Professionals binnen de veterinaire en humane infectieziektebestrijding begrijpen verschillen in organisatie en bestrijdingsaanpak beter door de samenwerking. Dit komt de kwaliteit van signalering, risico-inschatting en uitbraakbestrijding ten goede. Het maakt de aanpak tijdens crisissen adequater door laagdrempelig overleg en gezamenlijke acties op het gebied van risicocommunicatie of onderzoek. Daarnaast nam, dankzij de samenwerking, het inzicht in de zoönosen in Nederland en daarbuiten toe, waardoor de gezondheid van mensen en dieren beter bewaakt kan worden. Sinds de start van SO-Z in 2008, werden tot en met mei 2016 in totaal 182 signalen besproken. Lang niet alle signalen vereisten vervolgacties. Hieronder bespreken we ter illustratie twee signalen.

 

 

Online archief met SO-Z- en Vetinf@ct-signalen

Een archief met de signalen van het maandelijks overzicht van het SO-Z en Vetinf@ct vindt u samen met de archieven van Inf@ct, Labinf@ct, Signaleringsoverleg en Signaleringsoverleg AMR Antimicrobial Resistance (Antimicrobial Resistance)/ZI Zorginfectie (Zorginfectie) op http://signalen.rivm.nl. U kunt dit archief ook benaderen via www.onehealth.nl. Professionals die zich bezighouden met zoönosen kunnen zich aanmelden voor het maandelijks overzicht van zoönotische signalen.

Zoönotisch potentieel Schmallenbergvirus

De GD had de symptomatologie van het Schmallenbergvirus (SBV) bij runderen (melkgiftdaling en diarree) al een aantal keren ingebracht in het SO-Z. Toen eenmaal duidelijk was dat het om SBV ging, konden de betrokken partijen door deze vroege signalering snel overgaan op een goede risico-inschatting. Door de bestaande samenwerking binnen het SO-Z kon men het zoönotisch potentieel van het SBV snel onderzoeken. Begin 2012 voerde het RIVM in samenwerking met de GGD’en en GD een serologisch onderzoek uit bij veehouders en dierenartsen. De resultaten van het onderzoek gaven geen aanwijzingen voor overdracht van het virus bij deze potentieel hoog blootgestelde groep. Het leek daarom zeer onwaarschijnlijk dat het virus een infectie bij de mens kon veroorzaken.

Tularemie

Wilde fauna is een belangrijk reservoir voor opkomende zoönosen. De door de bacterie Francisella tularensis veroorzaakte zoönose tularemie onderstreepte dit feit. In december 2011 werd de ziekte voor het eerst sinds 1953 weer bij een patiënt gediagnosticeerd. Het DWHC zette in samenwerking met CVI en RIVM onderzoek bij hazen op. In 2013 diagnosticeerde men een tweede humane patiënt en de eerste geïnfecteerde haas in Limburg. Dit leidde tot de instelling van een tijdelijke projectgroep, die een risico-inschatting uitvoerde, nader onderzoek initieerde en de risicocommunicatie oppakte. In 2015 werden vervolgens dode hazen gevonden in Friesland. Monsters van het oppervlaktewater die positief testten voor Francisella tularensis, leidden tot het opschalen naar de volgende fase in de zoönosenstructuur met de organisatie van een responsteam zoönose (RT-Z). Het RT-Z informeerde medische en veterinaire professionals via een Labinf@ct-
respectievelijk een Vetinf@ct-bericht om de alertheid te verhogen. Daarnaast informeerde het team risicogroepen zoals jagers over specifieke maatregelen die zij konden nemen. Het RT-Z startte bovendien een onderzoek om beter inzicht te krijgen in de verspreiding en mogelijke besmettingsroutes van F. tularensis in Friesland. Deze snelle acties kon het team nemen doordat de diverse partners al goed samenwerkten.

 

Humane en veterinaire meldingsplicht

Bepaalde zoönosen zijn meldingsplichtig. Humaan meldingsplichtige zoönosen dient u te melden bij de GGD. Veterinair meldingsplichtige zoönosen, die niet precies dezelfde ziekten betreffen als humaan, dient u te melden bij de NVWA. Bij de veterinair meldingsplichtige zoönosen spelen dierenartsen, en diverse veterinaire instanties en instituten, zoals de GD, het CVI, de NVWA, de faculteit Diergeneeskunde en het RIVM een rol bij de signalering tot aan bestrijding van zoönosen. Wanneer er mensen zijn blootgesteld, of daadwerkelijk ziek geworden zijn, dan kan de GGD in beeld komen. Wanneer een zoönotische infectieziekte bij patienten de GGD-regio overstijgt komt de landelijke regiefunctie van het CIb-RIVM in beeld en speelt het CIb een rol in de bestrijding en de communicatie naar de bevolking.

Auteurs

E. Fanoy1,2, C. Swaan1, T. Kramer1,3, M. De Rosa4, H.J. Roest5, E. Broens3, F. Slijkerman-Megelink1,6,P. Vellema7, D. Notermans1, K. Maassen1, J. van der Giessen1,5, namens het SO-Z.

1. Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven
2. GGD regio Utrecht
3. Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht
4. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
5. Centraal Veterinair Instituut
6. GGD Hollands Noorden
7. Gezondheidsdienst voor Dieren

Correspondentie

Ewout.Fanoy@rivm.nl