Overzicht van bijzondere meldingen, clusters en epidemieën van infectieziekten in binnen- en buitenland tot en met 5 april 2012

content

Auteur(s): E. Fanoy

Infectieziekten Bulletin, jaargang 23, nummer 4, mei 2012

Binnenland

Tuberculose in Europa en Nederland, cijfers 2010

Vanwege de Wereld Tuberculose Dag op 24 maart hebben de World Health Organization (WHO World Health Organization (World Health Organization))-Europa, het European Centre for Disease Control and Prevention ( ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control)) en het KNCV Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging (voor tuberculosebestrijding) - Tuberculosis Foundation (Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging (voor tuberculosebestrijding) - Tuberculosis Foundation) Tuberculosefonds gegevens gepresenteerd over de stand van zaken rondom tuberculose in Europa en Nederland. De WHO meldt dat in 2010 er 309.648 nieuwe tuberculosegevallen gemeld zijn in de gehele WHO-Europaregio (Europese Unie (EU Europese Unie (Europese Unie)), Rusland en een deel van Centraal-Azië), wat een afname is van 2,6% ten opzichte van 2009.

In de EU zijn in 2010 ongeveer 74.000 gevallen gemeld, 7% minder dan in 2009. Er is een dalende trend gedurende de laatste 5 jaar. De meeste gevallen worden gemeld in Oost-Europa. Binnen de EU is het aantal gevallen van Multi Drug Resistant Tuberculosis (MDR Multi Drug Resistant (Multi Drug Resistant)-TB tuberculose (tuberculose)) constant gebleven afgelopen 5 jaar, maar het aandeel Extensively Drug Resistant Tuberculosis (XDR Extensive drug resistent (Extensive drug resistent)-TB) steeg van 8,2 % in 2009 tot 13,2% in 2010, mogelijk door een toegenomen meldingsbereidheid. Het behandelsucces binnen de EU neemt af door de toename van resistente infecties. Het KNCV Tuberculosefonds meldt dat er in 2010 in Nederland 1.073 tuberculosepatiënten gerapporteerd zijn. (Figuur 1) In 2010 bedroeg de incidentie van tuberculose 6,5 patiënten per 100.000 inwoners.

 

Figuur met overzicht aantal tuberculosepatienten tussen 1974 en 2010.

Achttien procent van alle tuberculosepatiënten in 2010 had sputumpositieve longtuberculose, de meest besmettelijke vorm van tuberculose. De percentages autochtone Nederlanders, eerste generatieallochtonen en tweedegeneratieallochtonen bleven in 2010 in vergelijking met 2009 nagenoeg hetzelfde (respectievelijk 19%, 73% en 5%). De incidentie van resistentie tegen isoniazide is toegenomen van 5,9% in 2009 naar 7,7% in 2010. De incidentie van MDR-TB is in 2010 ten opzichte van 2009 weer afgenomen en er zijn in 2010 geen patiënten met XDR-TB geregistreerd. In Nederland is in de laatste jaren een lichte stijging waarneembaar in het resistentieniveau van Mycobacterium tuberculosis-kweken, hetgeen opnieuw aangeeft dat een adequate surveillance van het grootste belang blijft.

(Bronnen: WHO-Europa, ECDC en het KNCV tuberculosefonds)

Soapoli’s sporen meer gonorroe en chlamydia op

In 2011 is het aantal nieuwe soaconsulten bij de soacentra met 8% gestegen (ruim 113.000 bezoeken) ten opzichte van 2010. Tijdens 14% van de consulten (ruim 16.000) werd één of meerdere soa seksueel overdraagbare aandoening (seksueel overdraagbare aandoening) gevonden. Hierin is een licht stijgende trend zichtbaar over de jaren. Het percentage consulten waarin chlamydia wordt gevonden blijft hoog. Bij ruim 11% van alle bezoekers werd in 2011 een chlamydia-infectie gediagnosticeerd. Bij jonge heteroseksuele bezoekers was dit zelfs 15%. Ook het aantal opgespoorde gonorroe-infecties is de afgelopen jaren gestegen. Deze soa komt vooral voor bij mannen die seks hebben met mannen (MSM mannen die seks hebben met mannen (mannen die seks hebben met mannen)) (8%), maar wordt nu ook steeds vaker bij heteroseksuelen gevonden. Daarnaast neemt de gevoeligheid van gonorroe tegen derdegeneratiecefalosporines (huidige eerstekeustherapie) af. Nog steeds wordt bij hivpositieve bezoekers erg vaak een soa gevonden (30% van de consulten in 2011), al is ook hier een licht dalende trend zichtbaar. Het vindpercentage is hoger bij MSM (20%), bij personen met een niet-Nederlandse etniciteit (tot 23%), en personen met een lage sociaal economische status (18%). Het actieve beleid bij hoogrisicogroepen onder het motto ‘test en behandel’ heeft ertoe geleid dat elk jaar meer soa worden opgespoord. De insteek van de aanvullende seksualiteitshulpverlening door de overheid is onder andere het verminderen van risicogedrag.

(Bron: Thermometer seksuele gezondheid van het RIVM)

Vleermuizen met European Bat Lyssavirus

Dit jaar zijn er tot nu toe 3 vleermuizen positief getest op European Bat Lyssavirus (EBLV). EBLV is nauw verwant aan het klassieke rabiësvirus, en kan tot een vergelijkbaar ziektebeeld leiden. Twee van de van rabiës verdachte vleermuizen werden geëuthanaseerd en in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit)) aan het Centraal Veterinair Instituut (CVI Central Veterinary Institute (Central Veterinary Institute)) te Lelystad aangeboden voor onderzoek. Eén dier kwam uit een vleermuizenopvangcentrum. Het andere dier was door een kat gevangen. De kat is daarna gevaccineerd tegen rabiës. De derde vleermuis kwam uit een plantenkas waar hij een bejaarde mevrouw had gebeten die per ongeluk op hem was gaan staan. Na de beet bleef hij aan haar voet hangen. De huisarts informeerde de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) die daarop het geval meldde aan de NVWA. De vleermuis bleek positief voor EBLV. De bejaarde vrouw kreeg onmiddellijk postexpositieprofylaxe toegediend. Jaarlijks onderzoekt het CVI ongeveer 150 vleermuizen (veelal aangeboden voor onderzoek vanwege afwijkend gedrag) op aanwezigheid van EBLV, waarvan er gemiddeld tussen de 5% en 10% antigeenpositief bevonden worden. Het zijn vrijwel altijd de zogenoemde laatvliegers (Eptesicus serotinus). In Nederland zijn er geen humane gevallen van rabiës door EBLV beschreven.

(Bron: NVWA)

Twee clusters van ringworm op basisscholen

Een GGD ontving binnen één maand 2 meldingen van clusters van ringworm (Tinea capitis/corporis) op basisscholen. Voor het ziektebeeld tinea capitis worden verschillende benamingen gebruikt zoals ‘ringworm’ en ‘hoofdschimmel’. De naam ‘ringworm’ verwijst naar de cirkelvorm van de aangedane plekken. Schimmelsoorten die bij de pathogenese van tinea capitis betrokken zijn behoren tot de genera Microsporum en Trichophyton. Half februari werd het eerste cluster gemeld in een kleutergroep van een school voor recent geïmmigreerde kinderen. Zeven van de 16 kinderen en 2 leerkrachten hadden verdachte huidafwijkingen op hoofd of lichaam.  In samenwerking met dermatologen is diagnostiek gedaan waarbij inderdaad een dermatomycose van huid en haar werd gezien. Er is geen verdere typering uitgevoerd. Na interventie door de GGD zijn alle kinderen behandeld en extra hygiënemaatregelen doorgevoerd op de school. Begin maart werd op een andere basisschool en een hieraan gerelateerde buitenschoolse opvang een nieuw cluster gemeld van 5 kinderen verspreid over 2 kleutergroepen. Bij dit cluster werden op het moment van melding alle kinderen met verdachte huidafwijkingen voor ringworm al behandeld door de huisarts. Ook hier zijn extra hygiënemaatregelen geadviseerd. Vooralsnog lijkt er geen directe relatie te bestaan tussen beide clusters. Bij beide clusters zijn geen dieren in beeld die een mogelijke bron kunnen vormen.

(Bron: GGD)

Legionella pneumophila opgelopen op het werk

Bij brononderzoek vertelde een legionellosepatiënt dat hij werkte in een bedrijf voor metaalbewerking. Er is een match gemaakt tussen het klinische isolaat van deze patiënt en een bron op zijn werk. Het ging om een afperspomp, waarbij zowel Legionella pneumophila serogroep 1 als serogroep 3 in de waterbak werd aangetoond. De L. pneumophila stamserogroep 3 bleek na genotypering identiek aan het patiëntisolaat. In Nederland is niet eerder een match gemaakt met een dergelijke bron. Internationaal is wel eerder koelwater van snijmachines in de metaalbewerking als bron van een Legionella-infectie beschreven. Ook wordt L. pneumophila serogroep 3 niet vaak gevonden als verwekker van een Legionella-pneumonie bij een patiënt zonder onderliggend lijden.

(Bron: GGD Gelderland Midden)

Buitenland

Duitse waarschuwing voor een mogelijke toename van hantavirusinfecties

In Duitsland is een waarschuwing uitgegaan voor een verwachte toename van het aantal humane hantavirusinfecties in 2012. Deze verwachting is enerzijds gebaseerd op de hoge mastproductie (vruchtdracht) van beuken en eiken in het najaar van 2011. Anderzijds is in Duitsland niet de gebruikelijke afname van het aantal humane gevallen in de herfst en winter waargenomen.

Eiken en beuken produceren niet elk jaar even veel zaad. Om de zoveel jaar zijn de weersomstandigheden gunstig en hebben de bomen veel reserves verzameld, en dan maken ze uitbundig zaad (mast) aan. Dit wordt een mastjaar genoemd. De mast vormt een belangrijke voedselbron voor onder andere knaagdieren wat een toename van hun populatie tot gevolg kan hebben. De verschillende typen hantavirussen circuleren in specifieke knaagdiergastheren die het virus gedurende enkele maanden uitscheiden via feces, urine en speeksel. Deskundigen van Alterra/Wageningen UR Wageningen University en Research (Wageningen University en Research), en de Zoogdiervereniging melden dat in Nederland de beuken in de herfst/winter van 2011-2012 een goed mastjaar hebben gehad. Dit is voor de inlandse eik en Amerikaanse eik minder duidelijk. De verwachting op basis hiervan is dat in 2012 rosse woelmuizen, dragers van het in Nederland voorkomende Puumalavirus, vooral in beukenbossen veel zullen voorkomen. In Puumalavirusendemische gebieden (Twente, Noord-Brabant, Zuid-Limburg) zou dit mogelijk kunnen resulteren in verhoogde humane incidentie. In Nederland zijn er recent 4 meldingen gemaakt van Puumalavirusinfecties bij mensen, hetgeen ongewoon is voor deze periode van het jaar. De eerste ziektedag voor één van de patiënten was in december, voor de andere 3 in februari/maart. Er lijkt geen epidemiologische link tussen de 4 te zijn.

 

Foto van een rosse woelmuis. Bronnen: Osiris, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische vereniging)

Mazelenuitbraak in Oekraïne

Het ECDC heeft een rapid risk assessment opgesteld vanwege de mazelenuitbraak in Oekraïne en het aanstaande Europees voetbalkampioenschap dat daar in juni gehouden zal worden. De mazelenuitbraak duurt nog voort en het aantal gevallen zal waarschijnlijk toenemen gedurende komende maanden. Sinds begin 2012 zijn er ruim 5000 gevallen gemeld, met name in het westen van het land. In Oekraïne is de vaccinatiegraad voor mazelen laag. In 2010 was 56 % eenmaal gevaccineerd en 41 % tweemaal gevaccineerd. In 2001 en 2006 waren er grote epidemieën van mazelen in Oekraïne met 16.970 en 42.724 gemelde gevallen. Het ECDC noemt de toename van mazelen, in combinatie met een lage vaccinatiegraad zorgelijk, omdat Oekraïne in juni samen met Polen gastland is voor het Europese kampioenschap voetbal. Het RIVM adviseert aan voetbalsupporters die de Oekraïne bezoeken om zich zo nodig tegen mazelen en andere infectieziekten te laten vaccinerenen conform de richtlijnen van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizgersadvisering (LCR Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering)), zie http://www.rivm.nl/Bibliotheek/Algemeen_Actueel/Nieuwsberichten/2012/Vaccinatieadvies_voor_bezoekers_EK_voetbal_in_Oekraïne.

(Bron: ECDC, RIVM, LCR)

Toename in syfilismeldingen in Californië, Verenigde Staten

Sinds de zomer van 2011 is er een toename van het aantal syfilismeldingen in Californië. De besmettingen komen vooral voor bij MSM, maar ook bij heteroseksuele vrouwen. Uit interviews blijkt dat de verheffing mede te maken kan hebben met het gebruik van smartphones en sociale netwerken, wat het vinden van losse, eenmalige seksuele partners gemakkelijker maakt. Een andere factor zou kunnen zijn dat mensen de overdraagbaarheid van soa door onbeschermde orale seks onderschatten, en dat orale seks vaker voorkomt. Ook vragen gealarmeerde artsen nu waarschijnlijk sneller een syfilistest aan. In Nederland is er sinds 2004 een afname van het aantal syfilisinfecties bij MSM die de soapoli bezoeken; er wordt meer getest maar minder gevonden. Bij heteroseksuele bezoekers van de soapoli wordt nauwelijks nog syfilis gevonden.

(Bron: ProMED)

Nodding disease in Oeganda

Sinds 2010 zijn er in Noord-Oeganda 3000 kinderen gemeld met nodding disease. Tweehonderd kinderen zijn inmiddels aan de ziekte overleden. De ziekte komt alleen voor bij kinderen. De oorzaak is onbekend maar sommigen denken dat er een verband bestaat met het gelijktijdig op grote schaal voorkomen van de parasitaire worm Onchocerca volvulus in het gebied. Besmetting treedt op na een beet van een besmette mug (black fly) en kan vervolgens rivierblindheid veroorzaken. Echter, de relatie tussen de worm en nodding disease staat ter discussie, mede door de lange incubatietijd die niet zou passen bij een snel uitbreidende uitbraak. De aandoening nodding disease werd voor het eerst beschreven in 1962 en komt ook voor in Zuid-Soedan en Tanzania. De symptomen van de ziekte zijn insulten, groeiachterstand, mentale retardatie en knikken van het hoofd. Er is geen curatieve behandeling voor de ziekte. Het behandelen met onder andere anti-epileptica is gericht op symptoombestrijding. De Oegandese overheid gaat vooralsnog uit van een parasitaire oorzaak en besproeit daarom met helikopters het getroffen gebied om de vector (muggen) te bestrijden.

(Bron: ProMED)

Meningokokkose-uitbraken in Afrika

In 2012 zijn er meerdere uitbraken van meningokokkose geweest in Benin, Burkina Faso, Tsjaad, Ivoorkust en Ghana. De meeste uitbraken worden veroorzaakt door Neisseria meningitidis serogroep W135. Deze uitbraken, in totaal met mogelijk 6685 patiënten en 639 doden, zijn gesignaleerd via geïntensiveerde surveillance die uitgevoerd wordt in 14 Afrikaanse landen die behoren tot de ‘meningitis-gordel’. Met behulp van de geïntensiveerde surveillance, behandeling van patiënten en grote vaccinatiecampagnes wordt geprobeerd de ziekte in te dammen.

(Bron: WHO)

Difterie in de WHO-Europa-regio in de periode 2000-2009

De meeste gevallen van difterie in de periode 2000-2009 binnen de WHO-Europaregio deden zich voor in Oost-Europa, Oekraïne en Rusland. Het totale aantal gemelde ziektegevallen is met meer dan 95% afgenomen (van 1,82/miljoen inwoners in 2000 tot 0,07/miljoen in 2009). De meeste sterfgevallen deden zich voor onder nog niet gevaccineerde kinderen of volwassenen boven de 40 jaar. Van de overleden volwassenen was het merendeel (74%) ongevaccineerd, maar de overige overleden patiënten waren mogelijk vatbaar door geleidelijke afname van de vaccinimmuniteit. Hoewel de meeste sterfgevallen zich in endemische landen voordoen, is de kans op sterfte bij difterie hoger in niet-endemische Westerse landen. Waarschijnlijk komt dat door onbekendheid met de ziekte en daardoor vertraging van de diagnose en behandeling. Sinds 2004 is er in Nederland 1 importgeval van cutane difterie gemeld in 2011.

(Bron: Emerging Infectious Diseases)

Studie toont humane transmissie van nieuwe MSSA meticillinegevoelige S. aureus (meticillinegevoelige S. aureus) ST398-kloon in de Verenigde Staten

Meticillineresistente Staphylococcus aureus (MRSA Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus)) type ST398 kan infecties veroorzaken bij personen die direct contact met vee hebben (MRSA). Nu behoort 40% van de MRSA uit Nederland tot dit type. Vee-gerelateerde MRSA lijkt niet zo gemakkelijk van mens-op-mens overdraagbaar te zijn, maar een recente studie beschrijft de efficiënte verspreiding van een meticillinegevoelige (MSSA) ST398-stam onder inwoners van New York. In ziekenhuizen en gezinnen in Noord-Manhattan werd deze stam regelmatig aangetroffen (respectievelijk 3 tot 8% van de MSSA). Ook werden infecties waargenomen. Alle isolaten hadden spatype t571. De Manhattanstam bevat een profaag (phi3) en genen die het humane immuunsysteem onderdrukken (IEC-cluster). Door de profaag kan de stam zich beter hechten aan humaan keratine en zich efficiënter onder mensen verspreiden. De faag en het IEC-cluster ontbreken in de veegerelateerde ST398-MRSA.

Bij een screening van ongeveer 1000 personen in de omgeving van Rotterdam werden enkele jaren geleden 6 mensen met ST398-MSSA aangetroffen, waarvan 5 met t571. Drie van deze MSSA-stammen kwamen uit een bloedkweek. MSSA-ST398 met spatype t571 komt dus ook in Nederland voor en kan ernstige infecties veroorzaken.

(Bron: mBio, http://mbio.asm.org/content/3/2/e00027-12.long, American Society for Microbiology)

Auteur

E. Fanoy, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven

Correspondentie:

E. Fanoy | ewout.fanoy@rivm.nl