F. Dijkstra, T.M. van ’t Klooster, P. Brandsema, A.B. van Gageldonk-Lafeber, A. Meijer, W. van der Hoek Dit artikel beschrijft de belangrijkste ontwikkelingen in respiratoire infectieziekten in 2009, naar aanleiding van het rapport Jaarrapportage surveillance respiratoire infectieziekten 2009. Het beeld in 2009 werd beheerst door de influenzapandemie en door de grootste uitbraak van Q-koorts die ooit in de wereld is beschreven. Het beloop van de pandemie was mild en was vergelijkbaar met het beloop in andere Europese landen. Dankzij de inspanningen van vele veldpartijen en de inzet van veel surveillance-instrumenten was het mogelijk om tijdig inzicht te krijgen in het epidemiologisch beloop van deze zeer grote uitbraken, ter ondersteuning van beleid en bestrijding. Er waren geen opmerkelijke bevindingen in 2009 in de surveillance van buiten het ziekenhuis opgelopen longontsteking, legionellose en psittacose. Wel was voor het eerst in vele jaren sprake van een kleine toename in het aantal patiënten met tuberculose.

 

Developments in respiratory infectious diseases in 2009 in the Netherlands

This paper describes the most important developments with respect to respiratory infectious diseases in 2009 in the Netherlands. It is a summary of the annual report on respiratory infectious diseases of the Centre for Infectious Disease Control to the Ministry of Health. Most remarkable in 2009 were the influenza pandemic and the largest Q fever outbreak that has ever been described globally. The course of the pandemic was mild and comparable to other European countries. Thanks to the efforts of many field partners and the use of standard and specifically developed surveillance tools, it was possible to investigate the epidemiological course of these large outbreaks almost in real time, in order to support infectious disease policy and control. There were no remarkable developments in the surveillance of community acquired pneumonia, legionellosis or psittacosis. However, there was a slight increase in the number of tuberculosis patients for the first time in many years.

 


 

Methode

In september 2010 werd de jaarrapportage Surveillance respiratoire infectieziekten 2009 gepubliceerd. (1) Deze jaarrapportage beschrijft de resultaten van de surveillance van de meest voorkomende respiratoire infectieziekten, namelijk influenza-achtig ziektebeeld (IAZ influenza-achtig ziektebeeld (influenza-achtig ziektebeeld)) en pneumonie, en van de meldingsplichtige respiratoire ziekten die potentieel een aanzienlijke bedreiging voor de volksgezondheid vormen. In dit artikel zal worden ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen in respiratoire infectieziekten in 2009.

Voor de jaarrapportage werden beschikbare surveillancedata van respiratoire infecties in Nederland geanalyseerd die betrekking hebben op het kalenderjaar 2009. De gegevens met betrekking tot influenzavirus/ IAZ, pneumonie algemeen en respiratoir syncytieel virus (RSV Respiratoir Syncytieel Virus (Respiratoir Syncytieel Virus)) hebben echter betrekking op het influenzaseizoen 2008/2009, 1 oktober 2008 t/m 27 september 2009, en ook op de periode van 28 september t/m 31 december 2009. De reden van deze afwijkende rapportageperiode is het afwijkende seizoenpatroon van de genoemde infectieziekten en pathogenen: zij komen over het algemeen in de winter voor, waardoor het influenzaseizoen een logischere rapportageperiode is. Omdat de piek van de pandemie van influenza A(H1N1) in het najaar van 2009 viel, is besloten om de rapportageperiode voor de genoemde infectieziekten en pathogenen in deze jaarrapportage te verlengen tot 31 december 2009. Voor een gedetailleerd overzicht van de data en de analysemethoden wordt verwezen naar de rapportage zelf. (1)

 


Figuur 1 Seizoensincidenties van IAZ-huisartsconsulten over de seizoenen 1999/2000 tot en met 2008/2009.
(Bron: CMR Carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen (Carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen)-peilstations, NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg))


Figuur 2 Aantal ziekenhuisopnames wegens pandemische influenza A(H1N1) per week in 2009 (n=2051*).
(Bron: Osiris, Pandora, RIVM)


Figuur 3 Wekelijkse incidentie van IAZ-huisartsconsulten over de jaren 2000 tot en met 2009.
(Bron: CMR-peilstations, NIVEL)

 


Fi
guur 4 Aantal meldingen van Q-koorts per week van begin symptomen over de periode 01-01-2007 t/m 31-12-2009. 2007: N=194, 2008: N=982, 2009: N=2305. Meldingen met onbrekende eerste ziektedagen zijn weggelaten uit deze figuur. (Bron: Osiris)


Resultaten en discussie

Surveillance van influenza en influenza-achtig ziektebeeld beheerst door pandemisch influenza A(H1N1)

 

Seizoen 2008/2009 t/m 27 september 2009

Het influenzaseizoen 2008/2009 was een relatief mild seizoen, wat past binnen de trend van het laatste decennium. De incidentie van IAZ in de eerste lijn was iets hoger dan in de seizoenen daarvoor. (Figuur 1) In seizoen 2008/2009 circuleerde voornamelijk influenzavirus type A subtype H3. Deze influenzavirussen waren resistent voor de antivirale middelen uit de groep van de adamantanes, maar bijna allemaal gevoelig voor de neuraminidaseremmers. In de zomer van 2009 trad een eerste piek op van diagnoses van pandemisch influenzavirus A(H1N1) in de diverse laboratoriumsurveillancebronnen. In de andere surveillancebronnen werd deze zomerpiek echter niet gezien.

Meldingsplicht


Door de invoering van de meldingsplicht is er tijdens het begin van de pandemie een redelijk goed inzicht verkregen in het totale aantal patiënten met een pandemische influenza A(H1N1)- infectie. Na wijziging van de meldingsplicht op 15 augustus was er alleen informatie over het aantal ziekenhuisopnames en overleden patiënten ten gevolge van pandemische influenza A(H1N1). Van 30 april tot en met 14 augustus 2009 werden er 1622 patiënten met een laboratoriumbevestigde pandemische influenza A(H1N1)-infectie gemeld, wat neer komt op een incidentie van 10 per 100.000 inwoners. Vanaf week 29 van 2009 was er een sterke stijging in de incidentie zichtbaar. In de eerste 3 maanden werden voornamelijk patiënten gerapporteerd die de besmetting waarschijnlijk hadden opgelopen in de Verenigde Staten en Mexico, terwijl vanaf juli hoofdzakelijk patiënten die terugkwamen uit Spanje gerapporteerd werden. Dit hangt waarschijnlijk deels samen met de criteria voor diagnostiek in de beginperiode. De hoogste incidentie werd gezien in de leeftijdsgroep 15-24 jaar. Bij 95% van de patiënten waarvan de symptomen bekend waren, was er sprake van koorts (≥ 38,0ºC) en luchtwegklachten (hoesten, keelpijn en/of rhinorrhoe/loopneus). Van de laboratoriumbevestigde patiënten had 16,8% 1 of meerdere onderliggende aandoeningen, waarbij longaandoeningen het meest frequent gemeld werden. Van de 1622 patiënten met pandemische influenza A(H1N1) werden 35 mensen (2,2%) in het ziekenhuis opgenomen en zijn 2 mensen (0,12%) overleden.
In totaal werden er van 13 juli tot en met 31 december 2009 2201 personen in het ziekenhuis opgenomen ten gevolge van pandemische influenza A(H1N1) en van deze patiënten werden 233 (10,6%) opgenomen op de intensivecareafdeling (IC intensive care (intensive care)). De piek in het aantal ziekenhuisopnames per week was in week 46 (9 t/m 15 november 2009, 381 mensen opnames, figuur 2). 93,8% Van de gemelde ziekenhuisopnames en 90,1% van de IC-opnames waren patiënten van onder 65 jaar. Tot en met 31 december 2009 werden 56 patiënten gemeld die waren overleden aan pandemische influenza A(H1N1).

Andere surveillance bronnen in het najaar van 2009


Tijdens de periode 28 september t/m 31 december 2009 was de incidentie van IAZ in de eerste lijn vergelijkbaar met voorgaande griepseizoenen. (Figuur 3) In deze periode was pandemisch influenzavirus A(H1N1) vrijwel het enige subtype influenzavirus dat werd aangetoond in de monsters van de CMR-peilstations en monsters die buiten de peilstations om ingestuurd zijn aan de Nationaal Influenza Centrumlocaties RIVM en Erasmus MC Erasmus University Medical Center (Erasmus University Medical Center). In totaal werd bij 18 patiënten een oseltamivirresistent virus vastgesteld. Zeventien van hen ontwikkelden dit tijdens behandeling met oseltamivir en 1 patiënt met een resistent virus liep het virus op van een onbekende bron. Tevens ontwikkelde het virus bij 1 patiënt, na start met een zanamivirbehandeling, een verminderde gevoeligheid voor zanamivir en oseltamivir. Alle geteste pandemische influenza A(H1N1)-virussen waren resistent voor adamantanes. Opvallend was dat er tijdens de periode 28 september t/m 31 december 2009 geen influenzavirussen (het pandemisch A(H1N1)-virus noch andere influenzavirussen) zijn aangetoond in de monsters vanuit het Surveillance Netwerk Infecties in Verpleeghuizen (SNIV Surveillance Netwerk Infectieziekten Verpleeghuizen (Surveillance Netwerk Infectieziekten Verpleeghuizen)), terwijl in seizoen 2008/2009 evenals in de algemene bevolking wel influenza A(H3N2) circuleerde in de verpleeghuizen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de bemonsterde patiënten vóór 1957 geboren zijn en door blootstelling aan het toen circulerende A(H1N1)-virus immuniteit tegen virussen met H1-antigeen opgebouwd. Uit verschillende databronnen komt naar voren dat voornamelijk de jongere leeftijdsgroepen positief waren voor pandemisch influenza A(H1N1)-virus. Opvallend is wel dat in de virologische weekstaten het aantal influenzavirus type A-diagnoses tijdens de piek aanzienlijk hoger lag dan tijdens de piek in voorgaande seizoenen. Waarschijnlijk komt dit deels doordat er tijdens de pandemie meer monsters zijn getest dan in voorgaande seizoenen. Doordat noemergegevens in de virologische weekstaten ontbreken kan dit echter niet geverifieerd worden. Vergeleken met voorgaande influenzaseizoenen was de totale sterfte in Nederland niet afwijkend.

Omvang Q-koortsuitbraak opnieuw toegenomen

De verheffing van Q-koorts in het zuiden van Nederland sinds het voorjaar van 2007 zette zich ook in 2009 onverminderd voort. (Figuur 4) In totaal werden in 2009 2356 meldingen van Q-koorts ontvangen bij de GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en, wat opnieuw een behoorlijke stijging betekende vergeleken met het jaar daarvoor, toen er 1000 meldingen ontvangen werden. Ook in 2009 kwamen de meeste meldingen weer uit hetzelfde gebied in Noord-Brabant, hoewel het totale gebied waaruit de meldingen kwamen zich wel uitgebreid heeft ten opzichte van 2008.

Opvallend was dat het percentage gemelde patiënten dat opge- nomen werd in een ziekenhuis, vergelijkbaar was met 2008. Het lijkt daarom niet waarschijnlijk dat het hogere aantal meldingen in 2009 (geheel) verklaard kan worden door toegenomen alertheid waardoor meer patiënten met een milder klinische beeld gediagnosticeerd worden. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat het opnamepercentage tussen regio’s aanzienlijk varieerde. De laagste opnamepercentages deden zich voor in gemeenten die in voorgaande jaren de hoogste incidenties hadden en de hoogste opnamepercentages deden zich voor in gemeenten waarin Q-koorts zich in 2009 voor het eerst voordeed (2).

Bij 6 van de in 2009 gemelde patiënten werd gerapporteerd dat de patiënt was overleden ten gevolge van Q-koorts. Bij al deze patiënten was sprake van onderliggende medische problematiek. Het aantal meldingen van overleden patiënten is echter vrijwel zeker een onderrapportage van het totale aantal overleden patiënten door Q-koorts. Er is geen zicht op het totale aantal patiënten dat (mede) ten gevolge van Q-koorts overleden is, omdat alleen acute Q-koorts meldingsplichtig is en sterfte meestal het gevolg is van chronische Q-koorts. De diagnostische vertraging van Q-koorts is in 2009 opnieuw een stuk korter geworden (van mediaan ruim 4 weken in 2008 naar ruim 3 weken in 2009). Dit heeft waarschijnlijk te maken met toegenomen alertheid onder artsen en de bevolking, waardoor eerder aan Q-koorts gedacht wordt. Ook de toename van PCR polymerase chain reaction (polymerase chain reaction)-diagnostiek kan hier een rol bij spelen (2).

Geen toename pneumonie ondanks pandemische influenza A(H1N1) en Q-koorts

Door de influenzapandemie en Q-koortsuitbraak was er ook veel aandacht voor de surveillance van pneumonie. Er was echter geen sprake van een opvallende toename in incidentie of een andere leeftijdsverdeling. Wel is op basis van onderzoek aannemelijk gemaakt dat al vóór de eerste Q-koortsuitbraak in 2007 sprake was van een verhoogd aantal ziekenhuisopnames vanwege Q-koortspneumonie (3).

Voor het eerst in jaren een toename van tuberculose

Het aantal tuberculosepatiënten in Nederland bedroeg in 2009 1160. Voor het eerst in 8 jaar betekent dit een stijging (toename van 16% ten opzichte van 2008). Deze stijging is vrijwel volledig toe te schrijven aan de toename van het aantal Somaliërs met tuberculose (zowel door een toename van het aantal Somalische immigranten als door een toegenomen incidentie in deze bevolkingsgroep). De incidentie onder Somaliërs in Nederland is zeer hoog (1021 per 100.000 personen in 2008. (4) Immigratie uit hoog-endemische landen heeft dus veel invloed op de tuberculose-incidentie in Nederland. Bijna driekwart (72%) van de tuberculose patiënten is niet in Nederland geboren, waarvan bijna de helft (45%) korter dan 2,5 jaar in Nederland is. Het absolute aantal tuberculosepatiënten onder autochtone Nederlanders bleef stabiel.
De toename van resistente tuberculose lijkt zich voort te zetten. Naast een toename van het percentage patiënten met multiresistente tuberculose (MDR Multi Drug Resistant (Multi Drug Resistant)) van 0,8% in 2007 en 1,9% in 2008 tot 2,6% in 2009, werden ook 3 patiënten met extensieve resistente tuberculose (XDR Extensive drug resistent (Extensive drug resistent)) vastgesteld. In 2 gevallen betrof dit asielzoekers en in 1 geval een Nederlander die in het buitenland besmet was. Gezien de hoge tuberculose-incidentie en het toenemende percentage resistentie in andere delen van Europa en de wereld, is alertheid nodig om hier tijdig en adequaat op te kunnen reageren.

Geen bijzonderheden op het gebied van psittacose en legionellose

In 2009 deden zich geen bijzonderheden voor met betrekking tot psittacose. In 2009 waren er 77 meldingen van psittacose ontvangen door GGD’en, wat vergelijkbaar was met voorgaande jaren. Wederom deden zich enkele kleine (gezins)clusters voor. Er werden geen sterfgevallen ten gevolge van psittacose gerapporteerd. Opvallend was wel dat het aandeel diagnoses dat werd gesteld met behulp van PCR gedaald is van 11%-19% in de jaren 2004 t/m 2008 tot 6,4% in 2009. De reden hiervan is ons niet bekend.
Er waren 256 meldingen van legionellose met een eerste ziektedag in 2009, wat een afname van 25% betekent ten opzichte van voorgaande jaren. Dit is opmerkelijk aangezien de trend vanaf 2000 stijgend was, met pieken in 2002 en 2006.
Onduidelijk is of de afname in 2009 kan worden toegeschreven aan een normale fluctuatie van het aantal meldingen, of dat andere factoren een rol spelen. Mogelijk heeft de aandacht voor de pandemie en de Q-koortsepidemie geleid tot wijzigingen in de diagnostiek, waardoor minder vaak legionellose is herkend. Dit zal nader onderzocht worden. Ook zou de diagnose van legionellose gemist kunnen worden bij patiënten met respiratoire klachten die wegens positieve Q-koortsserologie met antibiotica worden behandeld. Verder kunnen klimatologische omstandigheden een rol spelen in de transmissie van legionellose. (5) Het effect hiervan in 2009 zal nader onderzocht worden. Het is echter niet waarschijnlijk dat de daling in het aantal legionellosemeldingen uitsluitend toe te schrijven is aan gunstige weersomstandigheden in Nederland, aangezien het aantal meldingen opgelopen in het buitenland een even sterke afname laat zien. Na jarenlange afname is de in de meldingen gerapporteerde sterfte in 2009 gestegen naar 6,8%. De sterfte was vooral hoog bij in Nederland opgelopen legionellose (9,7%), onder vrouwen (10,3%) en in de leeftijdsgroep ouder dan 80 jaar (22,7%). Indien de afname van het aantal meldingen vooral toe te schrijven zou zijn aan verminderde diagnostiek naar legionellose, zou dit een relatie kunnen hebben met de toegenomen sterfte. Een tijdige diagnose van een legionellose-infectie is namelijk belangrijk voor het instellen van adequate antibiotische behandeling en de prognose voor herstel.

Conclusie

Voor wat betreft legionellose, psittacose en pneumonie waren er geen belangrijke afwijkingen in de trend van de laatste jaren. Wel was er voor het eerst in 8 jaar een toename in het aantal tuberculosepatiënten. De incidentie en ziektelast van deze aandoeningen wijken niet in belangrijke mate af van die in andere West-Europese landen. Ook het verloop van de influenzapandemie was vergelijkbaar met andere Europese landen. Uniek in de wereld blijven wel de Q-koortsuitbraken met in 2009 weer veel meer gevallen dan in 2008. Dankzij de inspanningen van vele veldpartijen en de inzet van vele reguliere en aanvullende surveillance-instrumenten is het mogelijk geweest om het epidemiologische beloop van zowel de Q-koortsuitbraak als de influenzapandemie zo mogelijk inzichtelijk te maken, ter ondersteuning van gericht beleid en bestrijding.


Auteurs

F. Dijkstra, (1) T.M. van ’t Klooster (1), P. Brandsema (1), A.B. van Gageldonk-Lafeber(1), A. Meijer(1), W. van der Hoek (1)

Mede namens: G.A. Donker (2), S.M. Euser (3), A.P.J. Haenen (1), J. de Jong (4), I.M. van der Lubben (1), G.F. Rimmelzwaan (4) E. Slump (5), D. van Soolingen (1), M. Robert-Du Ry van Beest Holle (1), M.J. Veldman-Ariesen (1), B. Wilbrink (1), C.C.H. Wielders (1,6), C.C. van den Wijngaard (1).

  1. CIb Centre for Infectious Disease Control (Centre for Infectious Disease Control), RIVM, Bilthoven
  2. CMR-peilstations, NIVEL, Utrecht
  3. Bronopsporings Eenheid Legionella-pneumonie (BEL), Streeklaboratorium Haarlem
  4. Afdeling Virologie, Erasmus MC, Rotterdam
  5. KNCV Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging (voor tuberculosebestrijding) - Tuberculosis Foundation (Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging (voor tuberculosebestrijding) - Tuberculosis Foundation) Tuberculosefonds, Den Haag
  6. Pallas health research and consultancy BV, Rotterdam

 

Aan de jaarrapportage Respiratoire infectieziekten 2009 hebben vele personen en instanties een bijdrage geleverd. Een volledig overzicht hiervan is te vinden in de jaarrapportage zelf. (1)


Correspondentie
F. Dijkstra | Frederika.Dijkstra@rivm.nl

Literatuur
1. Dijkstra F, van ‘t Klooster TM, Brandsema P, van Gageldonk-Lafeber AB, van der Hoek W. Jaarrapportage surveillance respiratoire infectieziekten 2009. RIVM-briefrapportnummer 210231006. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Juli 2010. http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/210231006.html

2. van der Hoek W, Dijkstra F, Wijers N, Rietveld A, Wijkmans CJ, van Steenbergen JE, Notermans DW, Schneeberger PM. Drie jaar Q-koorts in Nederland: snellere diagnose. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2010; 154:A1845.

3. van den Wijngaard CC, Dijkstra F, van Pelt W, van Asten L, Kretzschmar M, Schimmer B, Nagelkerke NJD, Vellema P, Donker GA, Koopmans MPG mpg (mpg). In search of hidden Q-fever outbreaks: linking syndromic hospital clusters to infected goat farms. Epidemiol. Infect. 2010; 18:1-8.

4. Erkens CGM, Sebek MMGG, de Vries G, Mensen M, Kiers A, Brandsema P, van Soolingen D. Molecular epidemiological cluster surveillance of Tuberculosis in a low burden country: Trends in recent transmission. 40th Union World Conference on Lung Health, Cancun 3-7 December 2009. Poster presentation.

5. Karagiannis I, Brandsema P, van der Sande M. Warm, wet weather associated with increased Legionnaires’disease in The Netherlands. Epidemiol. Infect. 2009; 137:181-187.