Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen houdt de EU Europese Unie (Europese Unie) momenteel geen rekening met het gebruik van meerdere gewasbeschermingsmiddelen bij dezelfde teelt. Het RIVM heeft drie methoden bestudeerd om hier in de toekomst wel rekening mee te houden. Het blijkt dat deze methoden inzicht geven in het optreden van ‘meervoudige stress’. Het is nodig om de methoden nog verder te ontwikkelen, om ze daadwerkelijk toepasbaar te maken bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.

Voor dit onderzoek zijn met de drie methoden realistische scenario’s doorgerekend van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen een groeiseizoen voor een knolgewas en een fruitteeltgewas. De methoden geven inzicht in de effecten die de verschillende middelen hebben op de planten en dieren in de nabijgelegen sloot. Er is gekeken welke middelen gedurende het groeiseizoen gelijktijdig in het water aanwezig zijn, hoe dit varieert in de tijd en wat de gezamenlijke berekende effecten dan zijn. 

EFSA Europese Voedselveiligheidsautoriteit (Europese Voedselveiligheidsautoriteit) (European Food Safety Authority) zoekt momenteel naar mogelijkheden voor het beoordelen van de risico’s van blootstelling van mens en milieu aan meerdere werkzame stoffen tegelijk. Dit RIVM-rapport kan hieraan bijdragen. 

Drie methoden

Eén van de drie bestudeerde methoden telt toxiciteitsindexen van de afzonderlijke middelen bij elkaar op (de Toxic Unit (TU Technische Universiteit (Technische Universiteit))-methode). Een toxiciteitsindex is de verhouding tussen de verwachte concentratie in het milieu en de toxiciteitsgrens van een middel. Als de som van de toxiciteitsindexen stijgt door toename van de concentraties van de verschillende stoffen in het milieu, betekent dat een hogere stress op dat tijdstip. 

De tweede methode kijkt niet naar het meest gevoelige organisme (zoals de TU-methode vaak doet), maar naar de verdeling in gevoeligheid tussen verschillende soorten organismen (de toxische druk methode, msPAF). Met deze methode wordt de kennis over effecten op meerdere soorten in de kavelsloot meegewogen, en wordt een voorspelling gegeven van te verwachten effecten op de biodiversiteit. De hogere stress wordt uitgedrukt als meer verwacht soortenverlies.

De derde methode (het MASTEP populatiemodel) toont naast de toxische effecten ook de mate en snelheid van herstel voor een specifieke soort. Effecten en herstel werden bestudeerd door te kijken naar de omvang van de populatie van een gekozen soort, in dit geval de waterpissebed. Rekening houden met herstel is een belangrijk aspect bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze kunnen worden toegelaten als voldoende herstel kan optreden. 

Uit de berekeningen met de derde methode blijkt dat de herstelperiode van de waterpissebed niet of nauwelijks langer duurde wanneer meerdere middelen tegelijk worden gebruikt. De waterpissebed is representatief voor waterorganismen die als overlevingsstrategie hebben dat ze veel nakomelingen produceren. Het RIVM vindt het noodzakelijk dat de berekeningen ook uitgevoerd worden voor organismen met andere overlevingsstrategieën.

Enkele stoffen bepalen het effect

Bij alle drie de methoden blijkt dat enkele stoffen een groot deel van het totale effect bepalen. De TU-methode en de toxische druk methode (msPAF) blijken nuttig om te bepalen met welke combinatie van stoffen de MASTEP-berekeningen het beste kunnen worden uitgevoerd.