De Commissie van Deskundige Meststoffenwet (CDM Commissie Deskundigen Mest (Commissie Deskundigen Mest)) stelt dat het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)) een geschikte bemonsteringsmethode toepast om de effecten van het mestbeleid op de nitraatconcentraties in de Lössregio te monitoren.

Tevens concludeert de CDM in haar advies dat de resultaten van de metingen een gelijk speelveld opleveren ten opzichte van de resultaten in andere regio’s in het LMM. Op basis van dit advies heeft het ministerie van Economische Zaken (EZ Economische Zaken (Economische Zaken)) besloten de huidige meetmethode in het LMM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid) te handhaven.

De CDM Commissie Deskundigen Mest (Commissie Deskundigen Mest) heeft dit advies uitgebracht op verzoek van het ministerie van EZ nadat er in het voorjaar van 2014 discussie was ontstaan over de wijze van meten van nitraat bij lössgronden. Bij lössgronden wordt bodemvocht bemonsterd in plaats van de bovenste meter van het grondwater, omdat de grondwaterstand vaak tientallen meters diep is. De Waterleidingmaatschappij Limburg (WML Waterleidingmaatschappij Limburg (Waterleidingmaatschappij Limburg)), de Provincie Limburg en het RIVM doen nitraatmetingen bij landbouwbedrijven lössgronden. Zij gebruiken elk een andere methode om dit bodemvocht te bemonsteren. Deze methoden leveren niet exact hetzelfde resultaat op. 

De betrokken partijen hebben in 2014 en 2015 onderzoeken uitgevoerd (zie bijvoorbeeld het NMI-rapport uit 2014 en het RIVM-rapport uit 2015) en de resultaten zijn tijdens verschillende bijeenkomsten gezamenlijk bediscussieerd. De conclusie van deze discussies was dat alle meetprotocollen goed zijn onderbouwd en een accurate schatting leveren van de nitraatconcentratie in het verzamelde bodemvocht. Het ministerie van EZ heeft vervolgens de CDM drie vragen gesteld:

  1. Wat zijn de eisen die gesteld worden vanuit de Nitraatrichtlijn aan monitoring van grondwater?
  2. Wat zijn de oorzaken van de verschillen in nitraatconcentratie in bodemvocht tussen de RIVM- en WML-methode en welke methode is het meest geschikt vanuit de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn en levert een gelijk speelveld op ten opzichte van de monitoring in andere grondsoorten?
  3. Indien een andere methode van nitraatbepaling of monitoring van een ander type water wordt voorgesteld dan in LMM, wat zijn dan de consequenties met betrekking tot aan de Europese Commissie gerapporteerde trends in nitraatconcentraties? Zijn er correcties mogelijk?

Deze vragen zijn in het CDM-advies beantwoord.