Criteria for discharges of natural radioactivity into water and air

Criteria for discharges of natural radioactivity into water and air

Go to abstract

Samenvatting

Sommige materialen, zoals steenkool en bepaalde ertsen, zijn van nature licht radioactief. Bij bepaalde processen, waarbij ze bijvoorbeeld verbranden of opstuiven, kunnen de radioactieve stoffen vrijkomen in het milieu. Dat noemen we ‘lozen’. Bedrijven hebben een vergunning nodig om radioactieve stoffen te mogen lozen, tenzij het gaat om kleine hoeveelheden. Voor een aantal radionucliden, zoals uranium-238 en polonium-210, is in regelgeving bepaald welke geloosde hoeveelheden zonder vergunning in lucht en water zijn toegestaan.

Het RIVM doet een voorstel voor grenswaarden voor lozingen van radionucliden die van nature voorkomen. Het gaat alleen om radionucliden waarvoor nog geen waarden waren bepaald en die dus nog niet in de regelgeving zijn opgenomen (C-14, K-40, Rb-87, La-138, Sm-147, Gd-152, Lu-176). De voorgestelde grenswaarden voor lozingen van nucliden in water en lucht zijn zo gekozen dat mensen maar aan een heel lage, veilige dosis blootstaan.

Radionucliden kunnen op verschillende manieren worden geloosd. Hierdoor verspreiden ze zich ook op verschillende manieren in het milieu. Het RIVM heeft de grenswaarden voor verschillende scenario’s in Nederland bepaald. Dit onderzoek is in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) gedaan. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt uiteindelijk de waarde die in de regelgeving gaat gelden.

De gebruikte methode om de grenswaarden te bepalen is een update van de methode waarmee dat twintig jaar geleden voor de bestaande waarden is gedaan. In een vervolgonderzoek kunnen de bestaande grenswaarden met de nieuwe werkwijze worden geactualiseerd. Hierin zijn de nieuwste inzichten verwerkt over de manier van lozen, hoe nucliden zich in het milieu verspreiden en de mate waarin mensen eraan blootstaan.

Abstract

Some materials, such as coal and certain ores, are slightly radioactive by nature. Certain processes, such as burning or dust dispersion, can release radioactive substances into the environment. We call this ‘discharging’. Companies need a licence to discharge radioactive substances, unless the quantities involved are small. For a number of radionuclides, such as uranium-238 and polonium-210, regulations specify the quantities that can be discharged into air and water without a licence.

RIVM has proposed exemption levels for discharges of naturally occurring radionuclides. This only concerns radionuclides for which values had not yet been determined and which, therefore, have not been included in the regulations (C-14, K-40, Rb-87, La-138, Sm-147, Gd-152, Lu-176). The proposed exemption levels for discharges of radionuclides into water and air have been chosen to ensure that people are only exposed to a very low, safe dose.

Radionuclides can be discharged in different ways. As a result, they also spread in the environment in different ways. RIVM has determined the exemption levels for various scenarios in the Netherlands. This study was commissioned by the Authority for Nuclear Safety and Radiation Protection (ANVS). The Dutch Ministry of Infrastructure and Water Management will ultimately determine the applicable regulatory values.

The method used to determine the new exemption levels is an update of the method that was used to calculate the existing values twenty years ago. A follow-up study could update the existing exemption levels by means of the new method. This method incorporates the latest knowledge about discharge routes, how radionuclides spread in the environment and the extent to which humans are exposed.

Uitgever

Instituut
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM

Resterend

Grootte
1966 kb