Honig E ,
Albers RAW ,
Koopmans C ,
Groot W ,
Hilten O van ,
Beeldman M
45 p
in Dutch
1995
Toon Nederlands
English Abstract The emission of CO2 is an important issue for
environmental and energy policy in the Netherlands. This report contains an
outlook on national energy consumption, energy supply and energy-related
emission of CO2 for the year 2000. The outlook was constructed in a close
collaboration between the National Institute of Public Health and the
Environment (RIVM), the Central Planning Bureau (CPB) and the Netherlands
Energy Research Centre (ECN). Two scenario's are used for the calculations:
the 'Cautious' and the 'Favourable' scenario. In the Cautious scenario the
average economic growth rate (GDP) over the period 1990-2000 is 1.8%, for
the Favourable scenario this growth rate is 2.3%. In Cautious the real oil
price decreases with more than $2 per barrel between 1996 and 2000, in
Favourable it increases with more than $3 per barrel in that period. The
main conclusions are: 1. The average energy savings between 1990 and 2000
are estimated at 1.2% per year (Cautious) or 1.3% per year (Favourable).
2. The use of energy will grow between 1990 and 2000 by 0.7% per year
(Cautious) or 0.9% per year (Favourable). 3. The energy-related emission
of CO2 will rise up to the year 2000 in both scenario's. Between 1989/90
(average) and 2000 the emission will grow by 4.6% (Cautious) or 7.5%
(Favourable). Instead, government policy aims at a decrease of the emission
by 3 to 5% in that period. Via the new IPCC-method the so called actual
emission was also calculated. This emission will grow by 4.3% (Cautious)
or 7.1% (Favourable).
Rapport in het kort
Dit rapport bevat geactualiseerde ramingen van de
Nederlandse CO2-emissie en het energiegebruik in het jaar 2000, opgesteld
door RIVM, CPB en ECN op verzoek van de ministeries van VROM en EZ. De
ramingen zijn gebaseerd op twee (partieel) verlengde economische scenario's
van het CPB. Het 'Behoedzame' scenario kent voor de periode 1990-2000 een
gemiddelde BBP-groei van 1,8% ; in het 'Gunstige' scenario is dat 2,3%.
Deze cijfers liggen dicht bij het groeicijfer dat enkele jaren geleden werd
verondersteld in het NMP2 en de Vervolgnota Energiebesparing (1,9%). De
economische groei verschilt per energiegebruikssector ; per saldo wordt het
energiegebruik echter niet of nauwelijks beinvloed door de veranderingen in
de sectorstructuur. Ook dit komt overeen met de scenario's die aan het NMP2
en de Vervolgnota Energiebesparing ten grondslag liggen. In het Behoedzame
scenario daalt de reele olieprijs tussen 1996 en 2000 met ruim twee dollar
per vat ; in het Gunstige scenario stijgt de olieprijs in die periode met
ruim drie dollar per vat. Deze 'prijspaden' liggen lager dan in de eerdere
scenario's. De energiebesparing in de periode 1990-2000 wordt geraamd op
gemiddeld 1,2 (Behoedzaam) a 1,3% (Gunstig) per jaar. Deze uitkomsten op
basis van actuele inzichten liggen onder het beleidsdoel van de Vervolgnota
Energiebesparing en het NMP2: 1,7%. In de brief van de minister van
Economische Zaken over het energiebesparingsbeleid aan de Tweede Kamer (de
'reparatiebrief') is aangegeven dat het thans vastgestelde beleid voldoende
zou moeten zijn om een besparing van 1,6% per jaar te realiseren. De
besparingen waren in de periode 1990-1994 1,1% per jaar. Sectoren met
relatief lage besparingen in de periode 1990-2000 zijn de petro- en
kunstmestchemie, de basismetaal, de bouwnijverheid en de transportsector.
Relatief hoge besparingen van ruim 2% per jaar worden gerealiseerd in de
overige chemie en de energiesector. Al deze besparingscijfers zijn berekend
inclusief de efficiency-verbetering door de opkomst van decentrale
warmte-kracht-koppeling. Groei en besparingen resulteren in een gemiddelde
groei van het binnenlands energiegebruik met 0,7 (Behoedzaam) a 0,9%
(Gunstig) per jaar. Bij het bepalen van deze ramingen hebben de drie
instituten inschattingen gemaakt van de effectiviteit van
beleidsmaatregelen. Bijvoorbeeld van de meerjarenafspraken over
energiebesparing met landbouw en industrie wordt in Behoedzaam verwacht dat
zij niet steeds volledig effectief zullen zijn. Bij de chemie zal naar
verwachting ongeveer 90% van de afgesproken energiebesparing worden
gerealiseerd ; bij de basismetaal 0 tot 50% ; bij de landbouw ongeveer
60%. Bij de overige industrie ligt dit percentage tussen 75 en 100%. Bij
het doorrekenen van het mobiliteitsbeleid is uitgegaan van een niet
volledige uitvoering van de beleidsvoornemens. Dit is gedaan op basis van
ervaringen tot dusverre, en van onderzoek over de te verwachten toekomstige
mate van uitvoering van het overheidsbeleid. De relatief hoge besparingen
in de energiesector worden voor een groot deel bereikt door de uitvoering
van het warmteplan. De inzet van duurzame energiebronnen blijft, met name
bij windenergie en warmtepompen, achter bij de doelstellingen. Dit leidt
tot een groter gebruik van fossiele brandstoffen dan de beleidsdoelen
aangeven. De verdeling van het energiegebruik over de verschillende
fossiele brandstoffen komt ongeveer overeen met de eerdere verwachtingen.
Op basis van het verbruik per brandstof kan worden berekend dat de totale
potentiele Nederlandse CO2-emissie tussen 1990 en 2000 met 3,5% (Behoedzaam)
a 6,3% (Gunstig) toeneemt. De groei ten opzichte van 1989/1990 bedraagt
4,6% (Behoedzaam) a 7,5% (Gunstig). Dit wijkt af van het beleidsdoel van
het NMP2: een daling van de potentiele emissie met 3 a 5% ten opzichte van
1989/1990. Naast de potentiele emissie is ook de zogenaamde actuele emissie
berekend ; deze is gebaseerd op internationaal overeengekomen definities.
De actuele CO2-emissie groeit tussen 1990 en 2000 met 3,4% (Behoedzaam) a
6,2% (Gunstig). Ten opzichte van 1989/1990 groeit deze emissie met 4,3%
(Behoedzaam) a 7,1% (Gunstig).