Go to abstract

Samenvatting

Per grondsoort is berekend in welke mate een stikstofoverschot bij akkerland en grasland tussen 1991 en 2009 uitspoelde naar het grond- en oppervlaktewater. Het stikstofoverschot is het verschil tussen de hoeveelheid stikstof die op het land wordt aangevoerd door het gebruik van mest en kunstmest, en de hoeveelheid die met de oogst wordt afgevoerd. Deze hoeveelheid die in de bodem achterblijft kan uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater. De mate waarin dat gebeurt blijkt te verschillen tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. De resultaten van dit onderzoek verschillen nauwelijks van eerder onderzoek naar de mate van uitspoeling tussen 1991 en 2004. De resultaten worden gebruikt om met behulp van een model de gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik te bepalen die verantwoord zijn voor het milieu. Mate van uitspoeling stikstofoverschot verschilt tussen grondsoorten Van de drie grondsoorten die in deze studie zijn onderzocht, is de mate van uitspoeling in zandgronden het grootst, gevolgd door klei en ten slotte veen. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt 90% van het stikstofoverschot uit. Bij natte zandgronden is dat percentage lager. Dat komt doordat de omstandigheden in de bodem gunstiger zijn om nitraatstikstof af te breken, zodat het niet in het grond- en oppervlaktewater terechtkomt. Bij grasland op veengrond is spoelt slechts 5% van het stikstofoverschot uit. Hier wordt nagenoeg alle nitraatstikstof afgebroken. Nieuwe stikstofnormen in 2014 Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van normen ontwikkeld om zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest te reguleren. Deze gebruiksnormen worden elke vier jaar geƫvalueerd; voor de periode 2014-2017 worden ze opnieuw vastgesteld. Voor de het onderzoek zijn meetgegevens gebruikt van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en LEI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum.

Abstract

In this study, the degree of leaching of the nitrogen surplus to groundwater and surface waters is calculated per soil type for arable land and grassland for the 1991-2009 period. The nitrogen surplus is the difference in the amount of nitrogen, for example, from inputs via artificial fertilisers and manure and removals of nitrogen from the harvest of crops. This amount of nitrogen that remains in the soil can leach to groundwater and surface waters. Leaching differs between soil types and methods of land use. The results of this study differ only slightly from the results of a previous study where data for the 1991-2004 period were used. These data will be used to derive standards (with the use of a model) for environmentally safe use of total nitrogen and animal manure nitrogen.

Leaching differs between soil types
Of the three soil types considered, nitrogen leaching levels were highest in sandy soils, followed by clay soils and lowest in peat soils. For arable land on well-drained sandy soils, about 90% of the nitrogen surplus leaches from the root zone. This percentage is lower, however, for poorly drained sandy soils with shallow groundwater. This is due to the more favourable soil conditions for the degradation of nitrate nitrogen so that nitrate does not leach to the ground and surface waters. For grassland on peat soils, only 5% of the nitrogen surplus leaches. Here, almost all nitrate nitrogen is degraded.

New nitrogen use standards in 2014
These data are important in the prevention of too much leaching of nitrogen to groundwater and surface waters due to fertilisation. The European Nitrates Directive obliges all Member States to prevent this from occurring. The Netherlands have developed a system of nitrogen use standards that limits both total nitrogen use and nitrogen use via animal manure. These standards are evaluated every four years; they will be determined again for the 2014-2017 period.

For this study, data were used from the Mineral Policy Monitoring Programme (LMM) of RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre.

Resterend

Grootte
2.81MB