De kans op introductie van ebola in Nederland was klein. Toch liepen Nederlandse werknemers in verschillende beroepen en sectoren, een potentieel risico op beroepsmatige blootstelling aan ebola. Bijvoorbeeld tijdens werk in de getroffen gebieden, in de internationale scheep- en luchtvaart waarbij contact met besmette personen/materialen niet kan worden uitgesloten of bij opvang, vervoer, onderzoek, behandeling of verpleging van ebolapatiënten in Nederland. Om de werkgebonden gezondheidsrisico’s voor Nederlandse werknemers te minimaliseren hebben professionals en beleidsmakers zich gedegen voorbereid.

content

Auteur(s): F. Meerstadt-Rombach, M. Kraaij-Dirkzwager

Infectieziekten Bulletin: november-december 2015, jaargang 26, nummer 9-10

Werknemersgezondheid in de wet

Op grond van Artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet is een werkgever verplicht om (mogelijke) gezondheidsschade voor zijn werknemers, dus ook die door beroepsinfectieziekten, zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. De werkgever heeft een zorgplicht op het gebied van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor werknemers in de breedste zin van het woord (duty of care). Een systematische aanpak is hierbij van belang.

Ter preventie van ebolabesmettingen op de werkvloer is door intensieve samenwerking een strategie ontwikkeld. Hierin waren naast infectieziektespecialisten van RIVM en GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst), deskundigen infectiepreventie, bedrijfsartsen en arbeidshygiënisten ook werkgevers, werknemers en brancheorganisaties betrokken. Aanvankelijk lag de nadruk op mogelijke risico’s voor Nederlandse hulpverleners in de getroffen gebieden en daar wonende expatriates. Ook gold een verhoogde alertheid voor zakenreizigers van en naar de getroffen gebieden en vliegend of varend personeel op deze routes. Voorlichting, waaronder adviezen om besmetting te voorkomen en aandacht voor het melden van verblijf in een ebola-endemisch gebied bij gezondheidsklachten na terugkeer, vormde de basis van deze strategie.

Toen de epidemie aanhield werd de kans groter dat ebola (verdachte)patiënten naar Nederland zouden reizen of gerepatrieerd of geëvacueerd zouden worden. Daardoor kwamen er naast risicoberoepen in een internationale setting, ook risicogroepen binnen Nederland bij. Dit waren vooral werknemers bij de lucht- en zeehavens, ambulancezorg, huisartsenposten, gezondheidsinstellingen (inclusief laboratoria), asielzoekerscentra, schoonmaak- en uitvaartbranche, riolering, waterzuivering en afvalverwerking. Veel sectoren zijn voortvarend te werk gegaan om protocollen en instructies voor het personeel op te stellen of bestaande protocollen op te frissen dan wel aan te passen. Ook werden voorlichtingsbijeenkomsten voor werknemers georganiseerd.

Redeneren vanuit het risico op transmissie

Protocollen moeten op de specifieke werksituatie van toepassing zijn. De voorzorgsmaatregelen voor verplegend personeel betrokken bij de verzorging van (symptomatische) ebolapatiënten zijn anders dan voor medewerkers betrokken bij het verhoren van (asymptomatische) asielzoekers die mogelijk uit besmet gebied komen. Daarom staat bij het ontwikkelen van interventies het risico op werkgebonden transmissie in een specifieke setting centraal. Een protocol dat maximaal beschermende kleding adviseert bij minimale risico’s draagt niet bij aan werknemersveiligheid en ook niet aan het verminderen van angst en onzekerheid bij werknemers.

Zorgprofessionals

De voorbereiding op intensieve medische zorg voor ebolapatiënten lag bij de academisch medische centra, maar álle ziekenhuizen bereidden zich voor op een eerste, kortdurende opvang van een (verdachte) patiënt. Er werden oefeningen en voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers, meestal geleid door voor hen vertrouwde medisch specialisten of deskundigen op het gebied van infectiepreventie. Het bleek van belang om herhaaldelijk voorlichting en training te geven over de juiste toepassing van persoonlijke beschermingsmiddelen (e.g. beschermende kleding en gezichtsbescherming - met extra aandacht voor het veilig uitkleden-) en het strikt opvolgen van de protocollen. Hierdoor raakte men bekend met de juiste uitvoering van de procedures rond diagnostiek, behandeling, verpleging en verzorging van deze groep patiënten.

De richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP Werkgroep Infectiepreventie (Werkgroep Infectiepreventie)) - met een bijgewerkte aanvulling voor opname in strikte isolatie - vormden de basis voor ziekenhuisspecifieke protocollen. De landelijke procedures werden via de infectiecommissies en of de deskundigen infectiepreventie ingevoerd. De ziekenhuizen volgden hierin hun eigen traject, toegepast op de lokale situatie.

Werknemers betrokken bij het signaleren van vroege klachten en symptomen mogelijk passend bij ebola en het opvangen van verdachte patiënten, werden uitgebreid voorgelicht en geadviseerd. Zij vormen immers de voornaamste risicogroep om besmet te raken met het ebolavirus als zich in Nederland een patiënt aandient. Huisartsen kregen via de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV landelijke huisartsenvereniging (landelijke huisartsenvereniging)) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG Nederlands Huisartsen Genootschap (Nederlands Huisartsen Genootschap)) online-informatie aangereikt over triageprotocollen en beschermende maatregelen. Deze beroepsgroepspecifieke informatie werd ontwikkeld door de NHG/LHV en de Landelijke Coördinatie Infectieziektenbestrijding (LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding)) van het RIVM.

De ambulancesector bereidde zich voor met landelijke bijeenkomsten, triagestandaarden, instructiefilmpjes over hoe beschermende kleding aan/uit te trekken en webinar(s) opgesteld door Ambulance Zorg Nederland (AZN Ambulancezorg Nederland (Ambulancezorg Nederland)), wederom in nauwe samenwerking met de LCI.

Artsen en verpleegkundigen werkzaam in asielzoekerscentra werden door het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A gezondheidscentrum asielzoekers (gezondheidscentrum asielzoekers)) geïnformeerd over de triageprotocollen die met de NHG/LHV werden opgesteld. De nadruk lag op bestendiging van onderlinge contacten van de betrokken medewerkers in de verschillende opvangcentra, de zorgverleners binnen de GC A en regionale GGD’en bij situatiespecifieke vragen. De kern was het snel kunnen reageren bij een ‘verdenking’ zonder dat een overdaad aan preventieve maatregelen werd geïmplementeerd (bijvoorbeeld geen ‘witte pakken’ in de opvangcentra). Voorlichting door de GGD in de opvangcentra waar werknemers veel vragen hadden droeg bij aan het creëren van rust. Overigens bleken breder overleg en afstemming met overige organisaties en partijen in de vreemdelingenketen nodig om maatregelen binnen de afzonderlijke organisaties gelijk te trekken en op elkaar te laten aansluiten (zie elders in dit nummer).

Voorbereiding overige sectoren

De scheepvaartsector werd door GGD Rotterdam-Rijnmond en het ministerie van Infrastructuur en Milieu van informatie voorzien. Schipholmedewerkers (bijvoorbeeld de Koninklijke Marechaussee of personeel betrokken bij het doorzoeken van bagage of goederen uit West-Afrika) kregen informatie via GGD Kennemerland en via directe contacten met KLM Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (Koninklijke Luchtvaart Maatschappij) Health Services.

Omdat ook buiten het ziekenhuis richtlijnen voor schoonmaak nodig waren, bijvoorbeeld voor de reiniging van huisartspraktijken of de woning van een ebolapatiënt, vond hiervoor een aanpassing plaats van de protocollen voor het schoonmaken van ziekenhuisruimten. Uiteindelijk werd een geschikt schoonmaakbedrijf gevonden dat ad hoc kon worden ingehuurd. De schoonmaak in het ziekenhuis werd door de ziekenhuizen zelf georganiseerd en uitgevoerd door eigen gespecialiseerde en getrainde teams. Externe partijen die ziekenhuisruimten huurden, zoals bijvoorbeeld huisartsenposten, konden terugvallen op inhuur van een extern schoonmaakbedrijf.

In overleg met de uitvaartsector en ziekenhuismortuariummedewerkers werd het protocol dat aanvankelijk voor de academische centra was opgesteld, uitgebreid voor werknemers betrokken bij de crematie/begrafenis van een overleden ebolapatiënt. Er was geen werkgebonden besmettingsrisico voor de uitvaartsector. De laatste zorg voor de overledene zou in het ziekenhuis door getrainde medewerkers worden geboden en het stoffelijk overschot zou tot aan de dag van crematie in het ziekenhuis blijven en op veilige wijze worden verpakt.

Ook medewerkers betrokken bij de riolering, waterzuivering en afvalverwerking bleken vragen te hebben. De LCI nam het initiatief om vertegenwoordigers uit alle niveaus van de afvalverwerkingsketen, inclusief het toezicht, bijeen te brengen om zo een praktisch werkbare richtlijn voor verpakking, opslag, transport en vernietiging van specifiek afval tot stand te brengen. De richtlijn is in nauwe samenwerking met Belgische collega’s tot stand gekomen en heeft zodoende geleid tot een Europees aanvaarde standaard voor management van klinisch ebola-afval. De coördinerende senior advisor CBRN Chemische, biologische, radiologische en nucleaire (Chemische, biologische, radiologische en nucleaire) (chemische, biologische, radiologische en nucleaire stoffen) Safety&Security van het Leids Universitair Medisch Centrum had hierbij een belangrijke faciliterende rol.

Zakenreizigers konden informatie vinden op de website van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering)).

Gezondheidswerkers in endemische gebieden vallen onder verantwoordelijkheid van de uitzendende organisatie en volgen de eigen (inter)nationale richtlijnen en procedures. Met Artsen zonder Grenzen werden aparte afspraken gemaakt over de monitoring van medewerkers na terugkeer; andere non governmental organizations (ngo’s) werd verzocht terugkerende medewerkers uit endemisch gebied hiervoor te melden bij de GGD.

Tenslotte werd de LCI benaderd met enkele specifieke vragen over import van voedselproducten, textielreiniging en voorzorgsmaatregelen voor medewerkers werkzaam binnen het openbaar vervoer en politie. Voor deze situaties werden geen protocollen ontwikkeld, maar werd contact tussen de bedrijfsarts, de vragensteller en de werkgever gestimuleerd om tot beantwoording ‘op maat’ te komen.

Belang van een arboprofessional

De betrokken sectoren zetten in de voorbereiding beroepsgebonden infectierisico’s centraal en hoog op de agenda. De (bestaande) richtlijnen en protocollen rond veilig en gezond werken werden voortvarend opgefrist en uitgebreid. Meer dan eens bleek sprake van een broodnodige inhaalslag. Naast de geactualiseerde protocollen bleken goede risicocommunicatie en persoonsgerichte voorlichting van even groot belang. Voorlichtingsbijeenkomsten met eigen deskundigen die het meeste vertrouwen genoten bij werknemers, bleken vaak het meest effectief. Op verzoek ondersteunde de LCI of de regionale GGD deze bijeenkomsten.

Bij verschillende sectoren viel op dat er geen sprake was van een actieve rol vanuit de Arbodienst en leken arboprofessionals wat op afstand te staan. Dit droeg niet bij aan een optimale sector- of branchespecifieke advisering. Om de werkgever te ondersteunen in het leveren van optimale zorg voor werknemers is het wel van belang dat bedrijfsartsen of arbeidshygiënisten hun deel op (kunnen) pakken en over voldoende kennis beschikken. Zo kunnen arboprofessionals een actieve rol spelen te vervullen in de voorlichting, advisering en begeleiding van werknemers onder andere door deelname aan voorlichtingsbijeenkomsten, organisatie van een laagdrempelig spreekuur voor vragen en psychosociale begeleiding en door een rol in de registratie en monitoring van bij transport of bij behandeling/verzorging betrokken werknemers.

Vanuit het project Infectieziektenbestrijding en werknemersgezondheid binnen de LCI werden arboprofessionals over ebola geïnformeerd via 3 arbo-inf@ctberichten (vergelijkbaar met inf@ctberichten). Deze berichtenservice, waarvoor arboprofessionals zich kunnen aanmelden, wordt uitgevoerd in samenwerking met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) en voorziet in een behoefte aan specifiek bedrijfsgeneeskundige informatie bij actuele infectieziektenthema’s. Daarnaast werden er nieuwsberichten geplaatst op de website van het Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid (www.kiza.nl). Door de arboprofessionals apart te informeren, verwacht de LCI dat werkgevers en werknemers optimaal kunnen worden ondersteund met situatiespecifieke adviezen.

Arborelevante informatie kon ook gevonden worden binnen de aanvullingen van de LCI-richtlijn Virale hemorragische koorts Filovirussen, de richtlijnen van de WIP, het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR), de (European) Centre(s) of Disease Prevention and Control ((E)CDC Centers for Disease Control and Prevention (Centers for Disease Control and Prevention)) en via de website van de World Health Organization (WHO World Health Organization (World Health Organization)).

Conclusie

Bij de voorbereidingen rond de mogelijke introductie van ebola in Nederland was veel aandacht voor werknemersgezondheid en werknemersveiligheid, zowel bij professionals in de publieke gezondheid als in de bedrijfsgeneeskundige setting. Professionals werkzaam binnen de infectieziektebestrijding en arboprofessionals deelden hetzelfde belang: namelijk het voorkómen van transmissie binnen Nederland. Vanuit de LCI en GGD werden verschillende sectoren ondersteund in de voorbereidingen, waarbij de nadruk lag op het zoeken van vroegtijdige verbinding tussen infectieziektebestrijders, arboprofessionals en vragenstellers (werknemers en werkgevers). De (aanpassing van) verschillende protocollen zijn in nauwe onderlinge samenwerking, na veelvuldig contact en in meerdere stappen tot stand gekomen.

Sectorspecifieke protocollen gebaseerd op sectorspecifieke transmissierisico’s zijn noodzakelijk voor effectieve preventie en ‘rust op de werkvoer’.

Helaas bleek niet in alle gevallen een ingang tot een (kundige) arboprofessional, die een verbindende adviseursrol op zich kon nemen, mogelijk.

Samenwerking tussen (bedrijfs)artsen vanuit werkgeverszijde en andere professionals betrokken bij de bestrijding van infectieziekten, is van grote waarde. Dit leidt tot goed onderbouwde en eenduidige adviezen voor werkgevers en werknemers over het belang van preventie en effectieve beschermende maatregelen. Daarnaast kunnen vragen van werknemers gericht worden beantwoord en onrust worden voorkomen, dan wel in goede banen worden geleid. De geleverde inhaalslag binnen verschillende sectoren is een goede voorbereiding voor toekomstige uitbraken. Er dient met de gezamenlijke uitgangspunten rond ebola en werknemersgezondheid verder te worden gebouwd aan de verbinding tussen bedrijfsgeneeskundige zorg en infectieziektebestrijding.

Auteurs

F. Meerstadt-Rombach, bedrijfsarts, M. Kraaij-Dirkzwager, arts M&G maatschappij&gezondheid (maatschappij&gezondheid), Centrum Infectieziektebestrijding RIVM

Correspondentie

Fleur.meerstadt@rivm.nl