Jaap van Dissel begon op 15 augustus als directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb Centre for Infectious Disease Control (Centre for Infectious Disease Control)) van het RIVM. Afkomstig uit de wereld van het academisch ziekenhuis was het CIb voor hem niet onbekend. Maar hoe is de overgang gelopen, hoe ervaart hij de media-aandacht en hoe kijkt hij vanuit zijn nieuwe positie aan tegen het vakgebied? We vroegen het hem en ontmoetten een gedreven en bedachtzame professional.

content

Auteur(s): L.D. van Dooren

Infectieziekten Bulletin, jaargang 24, nummer 10, december 2013

‘De overgang is eigenlijk niet eens zo groot’, zegt Jaap van Dissel. ‘Wat betreft infectieziekten is individuele patiëntenzorg niet heel anders dan infectieziektebestrijding. Het unieke aan infectieziekten is immers dat de oorzaak buiten het lichaam ligt, waarbij de buitenwereld een grote rol speelt in hoe expositie tot stand komt en het afweersysteem van de gastheer mede bepaalt hoe het afloopt. Expositie en afweer bepalen zo ook de individuele patiëntenzorg. Werken voor het CIb Centre for Infectious Disease Control (Centre for Infectious Disease Control), met nadruk op de brede context van buitenwereld, is natuurlijk een overgang, maar het ligt wel in het verlengde van wat ik altijd gedaan heb. Juist daarom was deze functie interessant’.

De directe patiëntenzorg houdt nu grotendeels voor je op?

‘Dat klopt, maar het belangrijkste directe patiëntencontact voor mij is in de polikliniek en dat doe ik nog steeds een dag in de week. Verder ben je als hoogleraar ook bezig met opleiding, onderzoek en management. En dat zijn dingen die ik hier ook doe’.

Moet je in de functie van directeur niet meer managen?

‘Echte managers kunnen bij wijze van spreken van een koekjesfabriek overstappen naar een reisorgansiatie. Voor hun werkzaamheden, het managen, maakt dat feitelijk weinig uit. Dat zou ik niet kunnen. Een vak beoefenen heeft veel aspecten. Je bent met de inhoud bezig maar je moet wel de condities scheppen om dat mogelijk te maken, zowel in een academisch centrum als hier. Dat betekent dat je ook moet ‘managen’. Maar alles wat ik doe en deed draaide altijd om infectieziekten’.

De context is bij het CIb heel anders dan in het ziekenhuis.

‘Dat klopt. Mijn aandacht voor de individuele patiënt in het ziekenhuis is verplaatst naar de samenleving, met veel belanghebbenden. Overigens heb je in het ziekenhuis, naast de patiënt zelf, ook te maken met allerlei belanghebbenden, zoals familie en vrienden. Maar inderdaad, het werk bij het CIb kent een veel bredere context en staat op een hoger abstractieniveau. Je staat verder van de patiënten/ziekte af, maar dat wil niet zeggen dat de complexiteit plotseling totaal anders is. Het is een andere manier van tegen hetzelfde probleem aankijken’.

Wat is de grootste uitdaging?

‘De belangrijkste uitdaging voor mij is proportionaliteit. De juiste maatregelen, niet te veel maar ook zeker niet te weinig, nemen bij het signaal dat er is. Dat is een heel dynamisch gebeuren met voortschrijdend inzicht. Dat voortschrijdend inzicht maakt dat achteraf anders gekeken wordt naar besluiten, zoals bijvoorbeeld de aankoop van of het invoeren van een vaccin. Voor jezelf moet je dan de film terugdraaien naar het moment dat het besluit genomen is, en je afvragen of, gegeven de informatie die er toen was, de beste beslissing genomen is. Ook al kan die enkele dagen later achterhaald zijn. Ik denk dat dat een van de belangrijkste uitdagingen hier is, hoe je dat op een zo goed mogelijke manier doet’.

De intensieve media-aandacht is nieuw voor je. Hoe ervaar je dat?

‘Het hoort erbij en ik vind het eigenlijk wel leuk. Ik ben vrij nuchter en relativerend en niet van plan dat te veranderen. Het belangrijkste is toch om authentiek te blijven? Als je de een of andere rol gaat spelen, dan gaat het een keer mis. Het gaat over wat er speelt in de media, en hoe je daar tijdig op kunt inspelen. Dat is iets dat je moet leren. Met kennis achteraf is het altijd veel makkelijker het net iets anders te zien. Dus daar zullen ongetwijfeld wel wrijfpunten komen, dat kan haast niet anders’.

Roel Coutinho zei in juni in het IB dat na de samenwerking met de veterinaire en agrarische sector, de samenwerking met de ziekenhuizen de volgende uitdaging is. Deel jij die mening?

‘Vroeger waren het ziekenhuis en de buitenwereld erg gescheiden werelden. Ook wat problematiek betreft. Die grens is aan het vervagen. Neem bijvoorbeeld antimicrobiële resistentie, vroeger een probleem dat bijna exclusief in het ziekenhuis ontstond. Wat je nu ziet is dat er buiten het ziekenhuis, in de bevolking, een toename van resistentie is van bacteriën die in de darmen van iedereen zitten. Men komt nu met het probleem het ziekenhuis in. Zo zijn ziekenhuizen veel meer betrokken bij de publieke gezondheidszorg en dat is nieuw’.

Is het een voordeel dat je de ziekenhuiswereld goed kent?

‘Zeker, het is een voordeel dat je weet hoe een ziekenhuis werkt en wat voor potentiële samenwerking of maatregelen daar een gunstig effect kunnen hebben. En ik ken natuurlijk het netwerk van de artsen die daarin werken, dat lijkt mij zonder meer nuttig’.

GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke Gezondheidsdienst)’en zijn belangrijke samenwerkingspartners. Hoe goed ken je ze?

De GGD is een wereld die ik nog beter moet leren kennen. Er is veel interactie met de GGD’en en vooral met de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding)) van Aura Timen. De samenwerking met GGD’en is essentieel voor het CIb om maat-regelen te kunnen nemen ten behoeve van de volksgezondheid, maar GGD’en lossen natuurlijk zelf ook veel op, al dan niet in samenspraak met de LCI. Ik ben al bij verschillende overleggen met GGD’en geweest’.

Wat is de belangrijkste infectieziekte-uitdaging in Nederland?

‘Behoudens de uitbraken: antimicrobiële resistentie. Je ziet dat in de afgelopen 10 jaar het behandelen van infectieziekten steeds meer beïnvloed wordt door de resistentieontwikkeling. Nu worden soms patiënten met een blaasontsteking voor intraveneuze therapie opgenomen waar vroeger de huisarts een tablet gaf en het weg was, dan ben je toch een behoorlijk eind op weg naar wat een heel groot gezondheidsprobleem kan worden’.

Wat kunnen we eraan doen?

‘Er zijn veel aspecten aan antimicrobiële resistentie. Sommigen zoeken een technologische oplossing zoals we tot nu toe deden: zorgen dat we een nieuwe generatie antibiotica klaar hebben. Maar dat hebben we de afgelopen veertig jaar steeds gedaan en dat heeft ons nu toch een heel groot probleem opgeleverd. Daar komt bij dat het voor de industrie niet interessant genoeg is om nieuwe antibiotica te ontwikkelen. Af en toe een kuurtje van een dag of 10 levert immers weinig op en als er dan eindelijk een nieuw antibioticum komt gaan wij met z’n allen roepen: “Fantastisch, we gaan het op de plank leggen want we willen het achter de hand houden”. Daar moet een oplossing voor gevonden worden’.
We kunnen nog steeds een grote winst behalen door het antibioticagebruik te beperken tot die situaties waarin het echt moet. Er is immers een rechtstreekse relatie tussen de kilo’s gebruikte antibiotica in een land en antibioticaresistentie, een rechte lijn. Ook in de veterinaire wereld is er gelukkig een omslag gaande. Het gebruik gaat daar omlaag alhoewel er nog steeds meer antibiotica gegeven worden dan in de humane geneeskunde. Dat kan nog verder omlaag. Verder is ook onze mobiliteit een oorzaak van de verspreiding van resistentie. We reizen naar allerlei landen, waar het minder goed geregeld is. Neem bijvoorbeeld Azië. Als we erheen gaan hebben 3 tot 5 % van ons resistente bacteriën in de darmen. Als we terugkomen ligt dat een factor 10 hoger! Dat betekent overigens niet dat je er direct ziek van wordt, je bent drager, maar de bacteriën gaan het riool in, komen zo deels in het oppervlaktewater, de koeien drinken het, het komt in het sproeiwater, en ga zo maar door. Uiteindelijk komt het in de voedingscyclus. Het is een breed en complex probleem. Dus hoe je daar het beste mee omgaat, dat is nog wel een hele uitdaging’.

 

 

Foto Jaap van Dissel (Bron: RIVM)

 

Hoe zie je de rol van het CIb daarin?

‘Het is allereerst de uitdaging om de problematiek beter in kaart te brengen. Dat klinkt passief, alsof we niets doen, maar je moet je vijand kennen alvorens de oorlog te kunnen winnen, als je weet wat de belangrijkste factoren zijn dan kan je daar vervolgens op inzetten. We moeten meer ‘out of the box’ oplossingen bedenken. Waar het op neer komt is de hoeveelheid antibiotica die we omzetten. Dus alleen die infecties behandelen die tot potentieel ernstige complicaties kunnen leiden. Antibiotica, bij mens, dier en in de landbouw, alleen als het moet! Daar hoort bij: doe meer om infecties te voorkomen. Ook moeten mensen zich realiseren dat zij zelf iets kunnen bijdragen. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid, die ons allen aangaat. Dus zorg voor een goede keukenhygiëne: ga op de juiste manier, verantwoord met voedsel om. Was sla, bak je vlees. Hetzelfde geldt voor medicijngebruik. Bijvoorbeeld, we weten dat maagzuur belangrijk is om darminfecties te voorkomen. En dat maagzuurremmers een heel populair middel zijn. Je moet je realiseren dat je je daarmee kwetsbaarder maakt voor darminfecties. Dat zijn afwegingen waar mensen zich meer bewust van moeten zijn!

Het is de rol van het CIb om vanuit een regie- en netwerkfunctie de combinatie van al deze activiteiten te ontwikkelen en ondersteunen.

Auteur

L.D. van Dooren, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven

Correspondentie
Lodewijk.van.Dooren@rivm.nl