Het RIVM heeft voor een aantal bestrijdingsmiddelen en metalen onderzoek gedaan naar de bodemnormen. Hieruit blijkt dat de huidige bodemnormen voor arseen, endrin en het totaal aan DDT dichloordifenyltrichloorethaan (dichloordifenyltrichloorethaan)-verbindingen, het ecosysteem onvoldoende beschermen. Voor dieldrin en aldrin zijn de normen wel toereikend. Het RIVM adviseert de huidige bodemnorm voor nikkel te versoepelen.

DDT dichloordifenyltrichloorethaan (dichloordifenyltrichloorethaan) en drins

De onderzochte bestrijdingsmiddelen zijn de zogeheten drins (dieldrin, aldrin, endrin) en DDT, en de bijbehorende afbraakproducten DDD defined daily doses (defined daily doses) en DDE dichlorodiphenyldichloroethylene (dichlorodiphenyldichloroethylene). Deze bestrijdingsmiddelen zijn verboden, maar zitten in sommige gebieden van Nederland nog steeds in de bodem.

Bij het afleiden van nieuwe ecologische risicogrenzen waarop bodemnormen worden gebaseerd is niet alleen gekeken naar het directe effect van chemische stoffen op de organismen die in de bodem leven, maar ook naar de stapeling van die stoffen via de voedselketen in grotere dieren, zoals roofvogels. Kleine vogels en zoogdieren krijgen de stoffen binnen via het eten van wormen en andere bodemdieren en geven ze vervolgens door aan grotere roofvogels. Voor endrin en het totaal aan DDT-verbindingen is deze stapeling in de huidige normen nog onvoldoende afgedekt.

Arseen

Het RIVM adviseert op grond van de nieuwe risicogrenzen de bodemnorm voor arseen aan te scherpen om zo bacteriën en schimmels te beschermen tegen hoge arseenconcentraties. Bacteriën en schimmels zijn belangrijk om de bodem gezond te houden maar ze blijken heel gevoelig te zijn voor arseen. Als ze door de aanwezigheid van een kleine hoeveelheid van deze stof minder goed functioneren, kan er in de bodem bijvoorbeeld een tekort ontstaan aan bepaalde voedingsstoffen. De oude normen hielden weinig rekening met deze gevoeligheid.

Nikkel

Het RIVM adviseert om de bodemnorm voor nikkel voor de meeste bodemsoorten te versoepelen. Nieuw is dat bij deze risicogrenzen rekening is gehouden met de mate waarin bodemorganismen blootstaan aan de vervuilende stof (biobeschikbaarheid). Uit de bodem komt namelijk niet de totale concentratie vrij, omdat een deel aan de bodemdeeltjes ‘vast blijft zitten’. In welke mate dat gebeurt is afhankelijk van de samenstelling van de bodem, en verschilt dus per bodemtype.

Alvorens nieuwe normen toe te passen in de bodemregelgeving weegt het ministerie van Infrastructuur en Milieu de adviezen van het RIVM af. Hierbij kijkt het ministerie naar de mate waarin stoffen voorkomen, de mogelijkheden om afgegraven grond opnieuw te gebruiken en de kosten.